Jump to content

zaal

From Wiktionary, the free dictionary
See also: Zaal

Dutch

[edit]

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /zaːl/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: zaal
  • Rhymes: -aːl

Etymology 1

[edit]

From Middle Dutch sale, from Old Dutch sala, from Proto-West Germanic *sali, from Proto-Germanic *saliz.

Noun

[edit]

zaal f (plural zalen, diminutive zaaltje n)

  1. room, hall
  2. ward in a hospital or similar medical or caregiving institute
  3. (historical) Germanic single-room home
Synonyms
[edit]
Derived terms
[edit]
[edit]
Descendants
[edit]
  • Afrikaans: saal
  • Negerhollands: saal, sael
  • Caribbean Javanese: sal
  • Indonesian: sal

Etymology 2

[edit]

Noun

[edit]

zaal n (plural zaals)

  1. (dialectal) Archaic form of zadel.
    • 1829, Carl Spindler, De jezuit; een zedekundig tafereel uit den aanvang der achttiende eeuw, Volume 2, tr. from High German, de erven François Bohn (publ.), page 179.
      [] hij valt, en wordt een prooi van den overwinnaar, die hem de veren uittrekt, er het zaal van zijn paard mede ver/iert, en lagchend met zijne vrienden de vlakte oprent.
      (please add an English translation of this quotation)

Further reading

[edit]
  • zaal” in Woordenlijst Nederlandse Taal – Officiële Spelling, Nederlandse Taalunie. [the official spelling word list for the Dutch language]