te ongelegener tijd
Uiterlijk
- Geluid: te ongelegener tijd (hulp, bestand)
- IPA: /tə ɔŋɣəˈleɣənər ˈtɛit/
- te on·ge·le·ge·ner tijd
- uit te (voorzetsel), ongelegen (bijvoeglijk naamwoord) met het achtervoegsel -er oude (datief) en tijd (zelfstandig naamwoord)
te ongelegener tijd
- op een ongeschikt tijdstip
- (...) hinderlijke nieuwsgieren die, door een te ongelegener tijd geblitzte foto. een krankzinnige boer tot moord op de pastoor drijven. [1]
- Toen het Nederlands nog naamvallen kende, werd na het voorzetsel "te" de derde naamval, datief, gebruikt. Bij "te ongelegener tijd" gaat het om een versteende uitdrukking waarin het geslacht van het zelfstandig naamwoord "tijd" nog vrouwelijk is, daarom wordt de datief gevormd met "-er". In het Middelnederlands kon "tijd" zowel vrouwelijk als mannelijk zijn. In een uitdrukking als te allen tijde is tijd mannelijk en wordt de uitgang "-en" gebruikt.
- ↑ Heyn, J. jr."Een boek om over te praten. De Kleine Ark" in: De Telegraaf jrg. 56 nr. 20606 (21 november 1953; p. 9 kol. 3; geraadpleegd 2015-09-01