statuut
Uiterlijk
- sta·tuut
- Van het Franse statut, in de betekenis van ‘voorschrift’ voor het eerst aangetroffen in 1270 [1] [2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | statuut | statuten |
verkleinwoord | statuutje | statuutjes |
het statuut o
- (juridisch) officieel reglement omtrent rechten, plichten en bevoegdheden van de (rechts)personen binnen een groter verband als een staat, bedrijf, instantie, faculteit enz.
- De werkwijze is vastgelegd in het statuut.
- Het statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie.
- bepaling [3], verordening
1.
- Het woord statuut staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "statuut" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "statuut" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ statuut op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be