Naar inhoud springen

souffler

Uit WikiWoordenboek

Frans

Uitspraak
stamtijd
infinitief verleden
tijd 		voltooid
deelwoord
souffler
soufflais
soufflé
eerste groep volledig

Werkwoord

souffler

  1. blazen
  2. waaien
  3. (spreektaal) afpikken
    «Jacques ce connard, il a soufflé ma la petite amie.»
    Die klootzak van een Jacques heeft mijn vriendinnetje afgepikt. [1]
  4. (spreektaal) versteld doen staan [1]

Verwijzingen

  1. ↑ 1,0 1,1
    Wouw, Berry van de
    , Woordenboek populair Frans - Nederlands. Woordenboek van het Frans dat u op school nooit leerde, 2e druk, Breda: Uitgeverij Arti-Choc, 2014; p. 191
Overgenomen van "https://nl.wiktionary.org/w/index.php?title=souffler&oldid=3724121"