schoonmoeder
Uiterlijk
- Geluid: schoonmoeder (hulp, bestand)
- IPA: /ˈsxonmudər/
- schoon·moe·der
- In de betekenis van ‘behuwdmoeder’ voor het eerst aangetroffen in 1477 [1]
- afgeleid van moeder met het voorvoegsel schoon- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schoonmoeder | schoonmoeders |
verkleinwoord | schoonmoedertje | schoonmoedertjes |
de schoonmoeder v
- (familie) de moeder van de huwelijkspartner
1. de moeder van de huwelijkspartner
- Het woord schoonmoeder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schoonmoeder" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "schoonmoeder" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ schoonmoeder op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 12
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Voorvoegsel schoon- in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Familie in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %