reuma
Uiterlijk
- reu·ma
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘aandoening’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1514 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | reuma | |
verkleinwoord | reumaatje | reumaatjes |
het reuma o
- (medisch) verzamelnaam voor meer dan 100 verschillende aandoeningen aan gewrichten, spieren en pezen en andere soorten bindweefsel zoals het kraakbeen
- Door de goede behandeling zijn de gevolgen van reuma minder zichtbaar geworden.[2]
- reuma-aandoening
- reumabehandeling
- reumachirurgie
- reumafonds
- reumapatiënt
- reumatisch
- reumaverschijnsel
1.
- Het woord reuma staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "reuma" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "reuma" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Begrip voor mensen met reuma niet vanzelfsprekend, Reumafonds, 5 maart 2012
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be