onbesuisd
Uiterlijk
- on·be·suisd
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | onbesuisd | onbesuisder | onbesuisdst |
verbogen | onbesuisde | onbesuisdere | onbesuisdste |
partitief | onbesuisds | onbesuisders | - |
onbesuisd [3]
- onbeheerst, onstuimig
1.
- Het woord onbesuisd staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "onbesuisd" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "onbesuisd" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ onbesuisd op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be