olla
Uiterlijk
- IPA: [ˈ o̞lːɑˣ]
- ol·la
olla
- zijn
- «Minä olen onnellinen.»
- Ik ben gelukkig.
- «Minä olen lääkäri.»
- Ik ben een dokter.
- «Minä olen kotona.»
- Ik ben thuis.
- «Minä olen onnellinen.»
- gedragen
- «Hän oli (ikään), kuin ei olisi huomannut mitään.»
- Hij gedroeg zich alsof hij niets opgemerkt had.
- «Hän oli (ikään), kuin ei olisi huomannut mitään.»
olla
- o·lla
enkelvoud | meervoud |
---|---|
olla | ollas |
olla v
- olla in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española
Categorieën:
- Woorden in het Fins
- Woorden in het Fins van lengte 4
- Woorden in het Fins met IPA-weergave
- Werkwoord in het Fins
- Woorden in het Oudnederlands
- Onbepaald voornaamwoord in het Oudnederlands
- Woorden in het Spaans
- Woorden in het Spaans van lengte 4
- Woorden in het Spaans met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Spaans