misbaksel
Uiterlijk
- mis·bak·sel
- samenstelling van mis en baksel [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | misbaksel | misbaksels |
verkleinwoord | misbakseltje | misbakseltjes |
het misbaksel o
- (figuurlijk) mismaakt en waardeloos persoon
- Macht en verzet is daardoor vooral een roman over meelopers en verraders. Niet voor niets laat Trojanow de bejaarde Konstantin zich afvragen: ‘Verraad, hoe luidt je naam? Je adres, uit welk hout ben je gesneden? Ben je met pensioen? Ga je ooit met pensioen? Schrijf je je memoires? Hoeveel misbaksels heb je op de wereld gezet? Heb je ze geleerd alles en iedereen te verraden?’ [3]
- iets wat niet goed gebakken is (baksteen, brood, taart)
- [1] gedrocht, mislukkeling, mispunt, monster, mormel, wangedrocht, wanschepsel, onmens, wangestalte, ploert
- [2] wanproduct, monstrum
- Het woord misbaksel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "misbaksel" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ misbaksel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Michel Krielaars 6 oktober 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be