gewei

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  gewei    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• ge·wei

Woordherkomst en -opbouw

• Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘hoorns van herten e.d.’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1592

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	gewei	geweien
verkleinwoord	geweitje	geweitjes

Zelfstandig naamwoord

het gewei o

1. (zoötomie) een stel uit been bestaande hoorns van herten; al dan niet vertakt

   • Het gewei van het hert was afgebroken en lag op de grond. 

   ▸ Minder dan een halfuur later zat ik aan een versleten bar van de enige kroeg in de wijde omgeving. Het resort was een muffig dorpshuis met wat geweien aan de muur.

Vertalingen

    1. een stel uit been bestaande hoorns van herten; al dan niet vertakt   

Deens: gevir (da) Duits: Geweih (de) o Engels: antler (en) Frans: bois (fr) m ramure v Noors: gevir (no) o

Nynorsk: gevir (nn) o Pools: poroże (pl) o Russisch: рога (ru) mv Spaans: cornamenta (es) Zweeds: horn (sv) o

Gangbaarheid

• Het woord gewei staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gewei" herkend door:

99 %	van de Nederlanders;
96 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.