Dutch

edit

Etymology

edit

From blind +‎ staren.

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /ˈblɪntˌstaːrə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: blind‧sta‧ren

Verb

edit

blindstaren

  1. (reflexive) to focus blindly, to pay too much attention to something and ignore bigger picture
    We moeten ons niet blindstaren op incidenten.
    We should not focus blindly on incidents.

Conjugation

edit
Conjugation of blindstaren (weak, separable)
infinitive blindstaren
past singular staarde blind
past participle blindgestaard
infinitive blindstaren
gerund blindstaren n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular staar blind staarde blind blindstaar blindstaarde
2nd person sing. (jij) staart blind, staar blind2 staarde blind blindstaart blindstaarde
2nd person sing. (u) staart blind staarde blind blindstaart blindstaarde
2nd person sing. (gij) staart blind staarde blind blindstaart blindstaarde
3rd person singular staart blind staarde blind blindstaart blindstaarde
plural staren blind staarden blind blindstaren blindstaarden
subjunctive sing.1 stare blind staarde blind blindstare blindstaarde
subjunctive plur.1 staren blind staarden blind blindstaren blindstaarden
imperative sing. staar blind
imperative plur.1 staart blind
participles blindstarend blindgestaard
1) Archaic. 2) In case of inversion.