De socialisten: Personen en stelsels. Deel 5: In de tweede helft der XIXde eeuw, eerste helft
(1875-1897)–H.P.G. Quack– Auteursrechtvrij
[pagina 431]
| |
VIII.Marx was intusschen niet louter schrijver. Hij gevoelde ook in zich de kracht om ‘verloskundige’ te zijn van dat nieuwe tijdvak, waarvan de oude kapitalistische maatschappij zwanger ging. Hij kon ook practisch handelen. De oplossing der oude maatschappij zou toch vooral tot stand komen door de vorming en aankweeking van steeds scherper tegenstellingen in het economisch leven; die tegenstellingen zouden als het ware zich belichamen in den klassenstrijd tusschen ‘bourgeoisie’ en proletariaat; en het kon dus zijn taak wezen het begrip van dien klassen-strijd scherper en dieper in het bewustzijn der arbeiders te dringen. Aan de arbeiders moest worden afgeleerd zoogenaamde straat-revoluties te maken, doch hun moest worden ingeprent macht tegenover macht te stellen. Alle arbeiders over de geheele wereld moesten daarvoor worden vereenigd en georganiseerd: voor hen moest een vast centraal-orgaan worden gereed gemaakt. Dit centraal-orgaan zou de Internationale associatie der arbeiders zijn. Het denkbeeld was - zie hierboven pag. 160 en volgende - bij de arbeiders-zelven opgekomen, tijdens de groote internationale nijverheids-tentoonstelling van het jaar 1862 te Londen. Derwaarts kwamen toen allerlei arbeiders-afgevaardigden uit geheel Europa. Dat samentreffen van arbeiders uit alle landen maakte, dat zij elkander leerden kennen en zich met elkaâr onderhielden en berieden over hun gemeenschappelijke belangen. De wensch kwam op naar algemeene arbeiders-congressen. Dit verlangen bleef onder de arbeiders der verschillende landen, vooral van Frankrijk, Engeland, Duitschland, voortleven en wachtte op een aanleiding, een stoot van buiten.Ga naar voetnoot1) Die stoot werd in 1864 gegeven. De in 1863 en 1864 wreed ten-onder gebrachte Poolsche opstand gaf het voorwendsel. De Londensche arbeiders hadden een deputatie uit hun midden aan Lord Palmerston gezonden, met een adres, waarin zij hem vroegen ten-voordeele van Polen in te grijpen. Te-gelijkertijd vaardigden zij een oproeping uit aan de Parijsche arbeiders, om deze tot een gemeenschappelijken stap in die richting op te wekken. De arbeiders uit Parijs zonden toen drie afgevaardigden naar Londen. Tot hun ontvangst had 28 September 1864 een openbare ‘meeting’ plaats in St. Martins Hall, op welke bijéénkomst Engelschen, Duitschers, Franschen, Polen en Italianen vertegenwoordigd waren. Deze ‘meeting’ was de geboorte-plaats der Internationale arbeiders-associatieGa naar voetnoot2). Dáár werden nevens het politieke doeleinde, | |
[pagina 432]
| |
waarvoor men samenkwam, ook algemeene sociale verhoudingen te-berde gebracht. Het bleek, dat in dit opzicht bij alle arbeiders van alle landen dezelfde bezwaren golden. De overeenstemming der belangen van alle arbeiders kwam helder aan 't licht. Men besloot tot vaste aanéénsluiting. Men koos aan het einde der ‘meeting’ een provisioneelen centralen raad - die later den naam van Generalen Raad aannam - welke te Londen zijn zetel zou hebben, en uit de verschillende nationaliteiten zou zijn samengesteld. Aan dien provisioneelen raad werd opgedragen het voorloopig centraal bestuur der te stichten associatie te benoemen, voorts de opmaking van een programma en het ontwerpen van voorloopige statuten tot stand te brengen. Er heerschte op de ‘meeting’ eenstemmigheid en enthousiasme. Een deel der Engelsche arbeiders, die sinds 1824 (toen het coalitie-recht hun was toegestaan) slechts geïsoleerd voor zich-zelven hadden gekampt, trad in verbinding met de arbeiders van het vastelandGa naar voetnoot1). Toen men echter aan het vestigen der vormen van de nieuwe aanéénsluiting begon, bleek het, dat men een gevaar moest vermijden. Vertegenwoordigers van verouderde bewegings-vormen sluiten zich gaarne aan bij de mannen van een nieuwen vorm, om den nieuwen vorm dan tot voertuig der oude gedachte te maken. Zoo ook hier. De Italiaansche medeleden van den voorloopigen Centralen Raad waren aanhangers van Mazzini. Zij kwamen met een ontwerp-programma (inaugureel adres) en ontwerp-statuten door en van-wege Mazzini vervaardigd. Het was een zuiver politiek programma versierd met wat socialistische fraseologie. Het bedoelde een sterk gecentraliseerde organisatie als van een samenzwering tot het maken van revolutie, met elastieke vormen om een reeds bestaande klassen-beweging te verbinden en tot éénheid te leiden. Van het begrip van klassen-strijd wilde dit ontwerp niet weten. De naam nu van MazziniGa naar voetnoot2) had in die dagen onder de arbeiders een goeden klank, dank zij den invloed van Garibaldi. Mazzini dacht dus de te vormen internationale associatie der arbeiders voor zijn politiek doel te kunnen bemachtigen. Maar | |
[pagina 433]
| |
hij had gerekend buiten Karl Marx. Op de ‘meeting’ van St. Martins Hall was ook deze tot medelid van den voorloopigen Centralen raad gekozen. Hij begreep dat het oogenblik nu dáár was om voor zijn denkbeeld op te treden. Hij zag in dat hij het roer kon grijpen. Hij plaatste zich dadelijk tegenover Mazzini en diens plannen. Van zijn kant legde hij ook een ontwerp-inaugureel adres en statuten voor, die slechts de lijn verder doortrokken van het Communistisch Manifest van het jaar 1847; en deze stukken werden aangenomen. Het zijn beroemde stukken die door Karl Marx toen werden opgesteld, welke een grooten invloed op de beweging der arbeiders hebben gehad, en wij moeten ze dus kortelijk weêrgeven. Het inaugureel adres kwam op het volgende neêr. Het is een feit - zóó begon het - dat de ellende der arbeiders-klasse in de jaren van 1848 tot 1864 niet is verminderd, ofschoon juist in dat tijdvak een weêrgalooze ontwikkeling van handel en industrie heeft plaats gehad. Men raadplege slechts over dien voorspoed de cijfers van Gladstone. Toch was ook hij genoodzaakt van de ellende, de sociale ellende, te spreken. Hij moest wijzen op de lage arbeids-loonen, op de zoo slechte voeding, afstekende bij die der gevangenissen. Het rapport van dr. Smith, dat op last van het huis der Lords was opgemaakt, was daarover welsprekend. Hoe treurig stond het in de arbeiders-woning met wat aan zuurstof en stikstof strikt noodzakelijk was! Waarlijk kon men zich niet beroemen in het duizendjarig rijk van den vrijhandel te zijn. De bedwelmende vermeerdering van rijkdom en macht komt - het is uit de woorden van Gladstone zelven op te maken - ten-bate uitsluitend der bezittende klassenGa naar voetnoot1). Wie de ware toestanden der arbeiders wil leeren kennen, leze de berichten der fabrieks-inspecteurs: hun voorstelling der bakkerstoestanden; hun tragische opmerking dat bij den hongersnood in Lancashire, ten-gevolge van de katoen-crisis, toch het cijfer der gestorven kinderen afnam, daar nu de moeders, die buiten arbeid waren, aan haar kind de borst konden geven. En let op de keerzijde der medaille: op de concentratie van rijkdom, op de samenvoeging van grond-bezit. De productie-middelen komen zóó telkens in minder handen. Engeland nu staat aan de spits der andere landen. In alle landen van Europa geschiedt hetzelfde. Op den verkeerden grondslag van het bestaande werkt elke nieuwe ontwikkeling van de scheppende kracht van den arbeid slechts uit verscherping der sociale contrasten en verscherping van het sociaal conflict: honger-dood en bedwelmenden overvloed. - Na 1848 verloren de arbeiders den moed, doch de grond-bezitters en kapitalisten herademden. De bezittende klassen kregen weder vertrouwen, toen door de ontdekking der goud-landen nieuw leven | |
[pagina 434]
| |
aan handel en industrie toestroomde. De arbeiders zaten stil ter neder, verslagen. - Toch waren in dit tijdperk twee feiten op te merken. Vooreerst de beweging der tien-uren-wet. Die wet kwam tot stand tegen de wetenschap der economie in, in weerwil der zoogenaamde wetenschappelijke uitspraken van Senior en dr. Ure; de politieke economie der arbeiders won het hier op die der ‘bourgeoisie’Ga naar voetnoot1). In de tweede plaats de coöperatieve bewegingGa naar voetnoot2). Het werd toen duidelijk, dat geassocieerde arbeid mogelijk was en dat men kon komen tot afschaffing van loon-arbeid. Robert Owen had dit vroeger reeds gezegd, maar de ervaring der periode van 1848-1864 toonde aan, dat de coöperatieve beweging slechts dan iets beteekende, wanneer zij - in tegenstelling met het streven van aristocraten en filantropen - niet tot een eng gebied werd vernauwd. De coöperatieve arbeid moest - dit werd nu duidelijk - tot nationale evenredigheden worden ontwikkeld, en derhalve door Staats-middelen worden bevorderdGa naar voetnoot3). Dit laatste was echter slechts mogelijk, indien de arbeidende klassen de politieke macht veroverden. Doch ook dit succes was te bereiken, want de arbeiders hebben de macht van het cijfer. Het kwam er nu op aan die cijfers tot een doel te leiden. De band der broederschap moet de arbeiders dat doel geven. Staan de arbeiders niet schouder aan schouder, dan worden zij gestraft door de verijdeling hunner onsamenhangende pogingen. Dan kunnen zij zich ook niet verzetten tegen de afschuwelijke buitenlandsche politiek der regeeringen, waardoor Rusland meester in Europa is. De groote les voor de arbeiders blijft dus als altijd: ‘Proletariërs aller landen, vereenigt u’. Zóó luidde het adres dat als programma goldGa naar voetnoot4). Ter-zelfder tijd werden door Marx ontwerp-statuten voor de te vormen arbeiders-associatie ontworpen, welke bepalingen later bijna onveranderd door het eerste congres der associatie, dat van Genève, in September 1866 werden vastgesteld. In den definitieven vorm behelzen die Statuten het vol- | |
[pagina 435]
| |
gende. Doch eerst wordt de klem gelegd op de overweging of considerans. Overwegende (zóó begint 't stuk) dat de emancipatie der arbeidende klassen door de arbeidende klassen-zelven veroverd moet worden; dat de strijd voor de emancipatie der arbeidende klassen niet een strijd ter vernietiging van klassen-privileges en monopolies, maar voor gelijke rechten en plichten en voor de afschaffing van alle klassen-heerschappij beteekent; - dat de economische afhankelijkheid des arbeiders van den monopolist der arbeids-middelen, der levens-bronnen, den grondslag uitmaakt van den knechts-toestand in elken vorm, van de sociale ellende, van de geestelijke verlaging en van de politieke afhankelijkheid; - dat derhalve de economische emancipatie der arbeidende klassen het groote doel is, aan hetwelk elke politieke beweging als louter hulpmiddel moet ondergeschikt zijnGa naar voetnoot1); - dat alle op dat groote doel gerichte inspanningen tot nu toe aan het gemis van solidariteit tusschen de velerlei takken van den arbeid van elk land, en aan het niet aanwezig zijn van een broederlijken band der éénheid tusschen de arbeidende klassen der verschillende landen, schipbreuk hebben geleden; - dat de emancipatie van den arbeid noch een locaal, noch een nationaal, maar een sociaal probleem is, hetwelk alle landen omvat in welke de moderne maatschappij bestaat, en welks oplossing van de practische en theoretische medewerking der meest vooruitgaande landen afhangt; - dat het tegenwoordig weder-opleven der arbeidende klassen in de meest werkzame landen van Europa, terwijl het nieuwe hoop wakker maakt, een plechtige waarschuwing bevat tegen een terugkeer in oude dwalingen en een directe aanéénsluiting eischt der nog gescheiden bewegingen; - overwegende dit alles, verklaart de (op te richten) Internationale arbeiders-associatie, dat deze associatie en alle tot haar behoorende genootschappen en individuen waarheid, recht en zedelijkheid als den grondslag van gedrag onder elkander en tegenover alle medemenschen, zonder te letten op kleur, belijdenis of nationaliteit, erkennenGa naar voetnoot2); beschouwt de associatie het als de plicht van den man, de rechten van een man en burger niet enkel | |
[pagina 436]
| |
voor zich-zelven maar voor een ieder die zijn plicht doet te eischen: geen rechten zonder plichten, geen plichten zonder rechten. In dien zin neemt de associatie de volgende twaalf bepalingen als statuten aan: 1. - De associatie is opgericht voor het doel, om een centraal middel van verbinding en samenwerking tusschen de in verschillende landen bestaande en hetzelfde oogmerk (namelijk de bescherming, verheffing en volledige emancipatie der arbeidende klassen) najagende arbeiders-genootschappen te vormen. 2. - De naam van het genootschap zal zijn: de Internationale Arbeiders-associatie. 3. - De Generale Raad zal uit arbeiders bestaan, die aan de verschillende, in de internationale associatie vertegenwoordigde landen toebehooren. De Raad zal uit zijn eigen medeleden de ter behandeling der zaken noodige beambten: een voorzitter, penningmeester, algemeenen secretaris, correspondeerende secretarissen voor de verschillende landen benoemen. Het congres bepaalt van jaar tot jaar den zetel van den Generalen Raad, kiest een aantal mede-leden met de bevoegdheid hun aantal zelven aan te vullen, en bepaalt plaats en tijd voor de samenkomst van het eerstvolgende congres. De afgevaardigden vergaderen op dien bepaalden tijd en plaats zonder een bijzondere oproeping af te wachten. De Generale Raad kan, wanneer het moet, de plaats veranderen, is echter niet bevoegd den termijn der samenkomst te verschuiven. 4. - Bij deze jaarlijksche samenkomsten zal het algemeene congres van den Generalen Raad een openlijke uitéénzetting en verantwoording van zijn handelingen ontvangen. De Generale Raad zal in dringende gevallen bevoegd zijn het congres vóór den afloop van den regelmatigen jaar-termijn te-zamen te roepen. 5. - De Generale Raad zal een internationaal middelaarschap tusschen de verschillende samenwerkende associaties vormen, zoodat de arbeiders van elk land voortdurend onderricht worden en blijven van de bewegingen van hun klasse in de andere landen, zoodat een gelijktijdige en in één richting geleide enquête der sociale toestanden in de verschillende landen van Europa kan worden ondernomen, zoodat vragen van algemeen belang, die in één genootschap worden opgeworpen, door alle andere kunnen worden behartigd, zoodat, wanneer onmiddellijk een practische daad noodig zou zijn, bijv. in het geval van internationale oneenigheden, een gelijktijdige en gelijkvormige actie der geassocieerde genootschappen kon plaats grijpen. Zoo dikwijls het van pas zal blijken, zal de Generale Raad het initiatief nemen tot voorstellen aan de verschillende nationale of locale genootschappen. Om de verbinding gemakkelijker te maken zal de Generale Raad periodieke berichten uitgeven. 6 - Overwegende, dat het succes der arbeiders-beweging in elk land slechts door de macht van den samenhang en der eendracht kan worden verzekerd, terwijl aan den anderen kant het nut der optreding van den internationalen Generalen Raad wezenlijk afhangt van de omstandigheid, of die Raad met weinig midden-punten van nationale arbeiders-associaties of met een grooter aantal kleine en van elkander gescheiden locale genootschappen te doen moet hebben, zullen de mede-leden der internationale associatie hun uiterste | |
[pagina 437]
| |
best doen, de onsamenhangende arbeiders-genootschappen van hun respectieve landen tot nationale, door centrale organen vertegenwoordigde corporaties te vereenigen. Toch spreekt het van-zelf, dat de aanwending van dit voorschrift afhankelijk is van de aan elk land eigenaardige wetten, en dat het, afgezien van hindernissen door wetten opgeworpen, geenszins aan een onafhankelijk plaatselijk genootschap verboden kan zijn direct met den Generalen Raad te correspondeeren. 7. - De verschillende takken en secties zullen op de plaatsen van haar domicilie en zoover haar invloed reikt het initiatief nemen, niet slechts met betrekking tot algemeene vooruitstrevende verbetering van het openbare leven, maar ook betreffende de stichting van productieve associaties en andere voor de arbeiders-klasse nuttige inrichtingen. De Generale Raad zal ze op elke mogelijke wijze ondersteunen. 8. - Elk medelid der internationale associatie, dat zijn woonplaats van het ééne land naar het andere verlegt, zal den broederlijken bijstand der geassocieerde arbeiders bekomen. 9. - Ieder die de beginselen der internationale arbeiders-associatie belijdt en deze verdedigt is tot het lidmaatschap der associatie benoembaar. Elke tak is verantwoordelijk voor de rechtschapenheid der mede-leden, die zij opneemt. 10. - Elke sectie of tak heeft de bevoegdheid haar eigen correspondeerenden secretaris te benoemen. 11. - De arbeiders-genootschappen, die zich aan de internationale associatie aansluiten en zich daarmede door een altijd-durenden band van broederlijke gemeenschap verbinden, behouden onaangetast hun bijzondere organisatie. 12. - Al hetgeen in deze statuten niet vooruit gezien is, wordt aangevuld door speciale verordeningen, welke echter aan de revisie van elk congres later onderworpen zullen zijn. Door dit inaugureel adres en door deze voorloopige regeling der statuten werd een vorm gegeven aan den wensch, die sinds 1862 door de arbeiders in 't algemeen was gevoeld. Marx had een centraal-orgaan voor hen allen over geheel de beschaafde wereld gevestigd; een band, die hen verbond en die toch genoeg losheid van beweging toeliet om te-straffe centralisatie te vermijden. De Generale Raad zou wel is waar den toon geven, maar telkens afhangen van het jaarlijksche congres. De nationale vertakkingen in elk land hadden een eigen zelfstandigheid en moesten door den Generalen Raad behoorlijk worden ontzien. De Generale Raad, waartoe Marx behoorde, constitueerde zich nu dadelijk en ging aan het werk om overal secties te doen ontstaan en te organiseeren. Marx was volijverig bezig om den Generalen Raad der Internationale volkomen met zijn denkbeelden te doordringen. Hij hield in dien Raad voordrachten. Bekend is zóó zijn voorlezing van 26 Juni 1865 over loon, prijs en profijtGa naar voetnoot1). | |
[pagina 438]
| |
Aanvankelijk was het plan het eerste congres reeds in September 1865 te Brussel te doen plaats hebben. Doch men kon niet gereed komen, en daar de Belgische regeering, welke toen de wenken van Parijs volgde, moeielijkheden in den weg legde, besloot de Raad in 1865 slechts een conferentie te houden met de weinige leidende comité's op het vasteland. Op die conferentie werden de vragen vastgesteld, over welke op het eerste algemeene congres zou worden beraadslaagd, welk congres nu in September 1866 te Genève zitting zou houden.
Wij zullen een enkelen blik op de handelingen van dit en de volgende Congressen werpen, hoofdzakelijk met het oog op Marx, op de adviezen die hij daaraan richtte, op de moeielijkheden waarin hij ter-wille van de in zulke vergaderingen gistende denkbeelden werd gewikkeld. Het is echter een groot gemis, dat er geen officieele volledige verslag-werken dier congressen der Internationale bestaan. Wel zijn telkens, tijdens de zittingen of kort daarna, meer of min volledige en geresumeerde rapporten van elk congres verschenen, en wij zullen behoorlijk nu en later daarvan gebruik maken, maar eigenlijk goede verslagen, aangevuld door de stukken en rapporten van den Generalen Raad, zoo mede door de circulaires gericht aan de verschillende secties en aan het congres, zijn tot nu toe compleet niet uitgekomen. Slechts van tijd tot tijd verschijnen thans enkele van die rapporten van den Generalen Raad in hun definitieven vorm in het Duitsche socialistische tijdschrift ‘Die neue Zeit’. En toch die rapporten der Internationale, voor zoover Marx ze stelde, vullen aan wat Marx in zijn groot boek over het Kapitaal ontvouwdeGa naar voetnoot1). Want de grootste moeielijkheid voor Marx was niet het oprichten zelf van dit centraal-orgaan der arbeiders, dat voortaan de Internationale zou heeten, maar vooral het doen aannemen van éénzelfde inzicht en leer door de arbeiders der beschaafde wereld. Elk socialistisch genootschap onder de arbeiders was tot nu toe een min of meer geheim genootschap geweest, met eigen leer en als met eigen kerk. Welk een reuzenkracht was noodig, om al die verschillende dogmatische overtuigingen tot één belijdenis te brengen, en nog wel tot het geloof, dat hij, Marx, had uitééngezet, | |
[pagina 439]
| |
en dat zich meer en meer zou vestigen onder den naam van het collectivisme! Vooral met de Fransche en meer Zuidelijke (Spaansche en Italiaansche) socialisten zou Marx aan den slag moeten komen. Allereerst knelde de groote moeielijkheid met de Fransche socialisten. Al die Fransche socialisten, die op het eerste congres van 1866 te Genève verschenen, bleken uit de school van Proudhon te komen. Tolain, die later als Fransch senator zou stervenGa naar voetnoot1), was hun beste woordvoerder. Het is waar, Proudhon was 19 Januari 1865 overleden, maar zijn testament was door de Fransche arbeiders in eere gehouden. Wij hebben in het derde deel der ‘Socialisten’ (bladz. 604-611) eenigszins uitvoerig verslag gegeven van het laatste door hem in 1864 uitgegeven boek ‘De la capacité politique des classes ouvrières’. In dat boek was volledig ontwikkeld de leer van het mutuellisme. Voor de menschen (zóó betoogde hij) is er in waarheid geen ander beginsel in het leven, dan dit ééne: doe niet aan de anderen wat gij niet wilt dat u geschiedt, of, anders uitgedrukt, doe altijd aan de anderen datgene wat gij van hen zoudt willen ervaren. Die theorie is niet anders dan de toepassing van het ‘leer om leer’: het gelijk met gelijk vergelden, dat de Franschen uitdrukken door het ‘donnant-donnant’. Het breekt met alle autoriteit; het berust op de zelfgekozen autonomie van elken redelijken mensch; het huldigt volledige arbeids-vrijheid; het trekt om iederen mensch een kring of cirkel, waarover hij op zijn wijze beschikt en gebiedt. Maar het eerbiedigt die vrijheid en die beschikking der middelen nu in een ieder. Alléén door vrije vereeniging, door over en weêr elkander diensten te leveren, verstaan zich de menschen. De Staat-zelf is slechts de ‘resultante’ der vrije unie. Wie communauteit of collectivisme zegt, wil (volgens Proudhon) hiërarchie, centralisatie, ondeelbaarheid; onderstelt combinatie van beweegkrachten, samengestelde werking van machines, onderwerping der wils-uitingen aan één wil en groote algemeene kosten; - wie het mutuellisme voorstaat onderstelt verdeeling van den grond, verdeeling van eigendommen, zelfstandigheid van den arbeid, afscheiding der industrieën, specialiteit der functies, individueele en gezamenlijke verantwoordelijkheid, naar gelang de arbeid individueel of groepsgewijze wordt gedaan, en reductie der algemeene kosten tot een minimum. Het regime der mutualiteit leidt dus tot een zeer rekbare en uitzetbare vereeniging. Doch het | |
[pagina 440]
| |
vereenigt de menschen slechts in zooverre, als de eischen der productie, de goedkoopte der markt, de behoeften van het verbruik, de onbezorgdheid en zekerheid der producenten-zelven zulks verlangen. Men verbindt zich dáár, waar het voor het publiek niet mogelijk is zich te verlaten op de individueele particuliere industrie, en waar die particuliere industrie op haar beurt niet alléén op eigen schouders de lasten en het risico der onderneming kan gedoogen. Alle menschen worden nu cliënten van elkander. Allen hangen van elkander af, allen strekken elkander tot waarborg. De mutualiteit wordt het sociale contract bij uitnemendheid, zoowel in economischen als politieken zin. In politieke verhoudingen draagt het stelsel dan den naam van federalisme. Ook in het staatkundige is dan de oude wet der éénheid en der ondeelbaarheid afgeschaft. Elke groep of variëteit der bevolking is meesteres op haar grondgebied; elke stad of gemeente, gewaarborgd door haar naburen, is koningin in den cirkel beschreven door haar uitstraling. Men ziet hoezeer dit stelsel, uitgaande van de volledige vrijheid van het individu, aandruischte tegen de vaste bindende regeling der leer van Marx. Bij Proudhon wordt de samenleving een bewuste mozaïek van met elkander rekening houdende zelfstandige wils-uitingen; bij Marx is de maatschappij een compacte éénheid, als het ware een groot graanveld: als de wind er over waait, buigen alle halmen naar denzelfden kant, geen enkele uitgezonderd. Van het oogenblik af dat Marx zijn vasten blik op de beweging van het socialisme had gekregen, had hij zich vierkant tegenover Proudhon geplaatst. De studie-tijd, door hem met Engels in de jaren 1845 tot 1847 te Brussel doorgebracht, was hoofdzakelijk besteed om een volledige uitéénzetting der strijdpunten met Proudhon te formuleeren. Zijn boek tegen Proudhon (van het jaar 1847) was van dien arbeid het resultaat. Sinds was het hem slechts te duidelijker geworden, dat binnen den kring van het socialisme de strijd der toekomst zou loopen tusschen hem en zijn Franschen tegenstander: tusschen zijn leer van het collectivisme en Proudhons beginselen van het anarchisme. Het is waar, Proudhon had die beginselen nog niet tot daden willen leiden, ontwikkelde slechts een zuivere theorie over de souvereiniteit van het individu, de vrije persoonlijkheid, die op wederkeerigheid van rechten en plichten een maatschappelijk verkeer bouwde, en daarin het contracts-idee het hoogste stelde. Maar juist daarom was die opvatting van Proudhon haast een valstrik en verzoeking voor het socialisme. Want in zijn theoretisch individualistisch standpunt bood hij (Proudhon) de hand aan den kleinen burger, den kleinen boer, die bovenal onafhankelijk wilde blijven. Toen Proudhon den 19den Januari 1865 stierf, had Marx den 24sten Januari 1865 in een langen brief aan het Duitsche orgaan der Lassalleaansche socialisten (‘Der Sozialdemocrat’ van I.B. von Schweitzer) dit punt nog eens opzettelijk voor de Duitschers ontwikkeld. Hij vergeleek Proudhon toen met Linguet en stelde hem voor als een man die een wetboek van het socialisme voor ‘le petit bourgeois’ had geredigeerd. Dit alles had betrekking tot de opvatting van Proudhon, voorzoover | |
[pagina 441]
| |
zijn stelsel theorie bleef, een ontwikkeling in vrede, door propaganda van overreding. Doch reeds waren er voorteekenen, dat de leer van Proudhon kon ombuigen naar een aansporing tot feitelijkheden. De stelling, die theoretisch den Staat en elke autoriteit van boven-af ontkende, kon wel eens leiden tot feitelijke omvèrwerping niet enkel van den Staat maar van elke andere autoriteit. In 't kort: mogelijk was, misschien in de vèrte, een ‘anarchisme van de daad’. En dit zou zeker de ergste klip zijn voor een wetenschappelijk collectivistisch stelsel. Marx moest dus in de Internationale allereerst met Proudhons aanhang gaan worstelenGa naar voetnoot1).
Op het eerste Congres der Internationale, dat van 3 tot 8 September 1866 te Genève zijn zittingen hieldGa naar voetnoot2), bleek het stelsel van Proudhons mutuellisme nog overheerschend te zijnGa naar voetnoot3). Er waren in het geheel bij het openen der vergadering 54 gedelegeerden. Marx-zelf was niet aanwezig. Hij hield zich ‘dans la coulisse’, zooals hij het uitdrukte. Hij wilde afwachten hoe de gedachten-wisselingen in het congres liepen. Bij de discussie waren de Fransche en Zwitsersche gedelegeerden vooral aan het woord. Trouwens de nawerking van den Duitschen burger-oorlog van 1866 maakte, dat het cijfer der Duitschers die konden komen ge- | |
[pagina 442]
| |
ring was. Italianen ontbraken geheel en al. De afgevaardigden van den Generalen Raad hadden moeite hun denkbeelden een vorm te geven, die voor de Proudhonisten aanneembaar was. Toch werden de statuten aangenomen zooals Marx ze had ontworpen, werden de reglementen vastgesteld, werd Londen voor 1867 weder tot zetel der Internationale verheven, en werden de leden van den Generalen Raad, allen op één na, herkozen. Voorts kwamen elf vraagstukken in behandeling. Die punten van discussie waren de volgende: 1. - Over de organisatie der middelen, waardoor de Internationale in den strijd tusschen kapitaal en arbeid de verschillende nationale worstelende arbeiders-partijen behulpzaam kon zijn; 2. - Over de arbeiders-vereenigingen en wel de ‘trade-unions’; 3. - Over de coöperatieve genootschappen; 4. - Over directe en indirecte belastingen; 5. - Over de organisatie van het internationale crediet; 6. - Over de verkorting van den arbeids-dag; 7. - Over den arbeid van vrouwen en kinderen; 8. - Over de permanente legers; 9. - Over de godsdienstige ideeën; 10. - Over de macht van Rusland en de reconstructie van Polen; 11. - Over de instelling van ‘secours mutuel’ in te voeren in internationale associaties. Van die vraagstukken behoorden eigenlijk alleen (wanneer wij het meer algemeene eerste punt uitzonderen) het tweede en derde, met het zesde en zevende, tot den kring der problemen, waar Marx en zijn volgelingen positie namen. Zij wisten dáár, door de rapporten die de Generale Raad over die onderwerpen had geleverd, hun ziens-wijze door de Internationale te doen aannemen. In de questie der arbeiders-vereenigingen wist Dupont (namens den Generalen Raad) te doen vaststellen, dat de ‘trade-unions’, haar actie moesten generaliseeren, door zich te combineeren; zij waren midden-punten voor den strijd tegen het salariaatGa naar voetnoot1). Evenzoo wist op het stuk der coöperatieve genootschappen, EccariusGa naar voetnoot2), namens den Generalen Raad, de meening ingang te doen vinden, dat de coöperatieve beweging, wilde zij voor het socialisme iets beteekenen, noodwendig moest worden verbreed: men moest begrijpen, dat de coöperatieve beweging slechts dàn iets kon uitwerken, als de gansche maatschappij werd gereorganiseerd, en de Staats-macht uit de handen der kapitalisten en land-eigenaars genomen en door de arbeiders-zelven uitgeoefend werd. Voorts | |
[pagina 443]
| |
viel dan de klem op de productieve genootschappen, niet op de consumtieveGa naar voetnoot1). Bij het zesde vraagstuk: de questie der reductie van de arbeids-uren, werd de strijd betrekkelijk reeds moeielijker. Het werd een levendige discussie. De Franschen vroegen meer vrijheid, waren bereid een arbeids-dag van tien uren te aanvaardenGa naar voetnoot2). De Generale Raad, ditmaal vooral geholpen door de Engelsche gedelegeerden (wij noemen Odgers), had veel moeite zijn beginsel: een werkdag van acht uren, te doen zegevieren. Toch gelukte dit, ofschoon in de bewoordingen van het besluit een soort fraseologie van Proudhon moest worden opgenomenGa naar voetnoot3). Wat eindelijk het vraagstuk over den arbeid van vrouwen en kinderen betreft, zoo botste de Generale Raad hier tegen het denkbeeld van vele Fransche gedelegeerden (bijv. Varlin en Bourdon), die den arbeid der vrouw beter wilden organiseeren. De meerderheid nam echter met den Raad aan, dat de plaats van de vrouw in het huisgezin is, en schreef voor de kinderen wel degelijk een professioneele opvoeding, dus een ambachts-onderwijs, voorGa naar voetnoot4). In de discussie der zes overige vraagstukken werd de strijd en toon beheerscht door Fransche machtspreuken, en door meer vage uitingen uit de school van Proudhon. Die denkbeelden namen bij de behandeling der questies zoo groote plaats in, dat het Fransche blad ‘La Liberté’, te Parijs uitkomende, als slotsom van het eerste congres der Internationale o. a dit aangaf: ‘C'est la négation formelle du communisme: l'affirmation du droit individuel comme base des sociétés futures. Le socialisme, rejetant les vieilles utopies, se définit maintenant mutualisme. Il est enfin passé de la période mystique dans la période scientifique et positive’. Het opmerkelijkste was, dat die uitspraak van het Parijsche blad als eindoordeel overgenomen werd in het verslag van het congresGa naar voetnoot5). De school van Proudhon waande zich nog altijd de meester. | |
[pagina 444]
| |
Bij het tweede Congres, waar Marx ook nog niet aanwezig was, werd echter een kentering, zij het nog gering, merkbaar. Het congres had ditmaal plaats te Lausanne van 2-8 September 1867Ga naar voetnoot1). Wel is waar was bij de Fransch-sprekende leden Proudhon en zijn leer der mutualiteit nog altijd het uitgangs-punt, maar er kwam op het congres een Belgisch of liever Vlaamsch Proudhonist, César de Paepe, en met het optreden van dezen zeer oorspronkelijken socialist - een der pittigste en innemendste figuren van het socialisme der latere tijden - ontstond er scheuring in de gelederen der mutuellisten. De invloed van het collectivisme van Marx scheen te winnenGa naar voetnoot2). - De onderwerpen, die, na het aanhooren der rapporten van den Generalen Raad en van de secties, zouden behandeld worden, waren acht in getal. Zij betroffen de volgende punten: 1o. Welke zijn de practische middelen, om de Internationale tot een gemeenschappelijk centrum van actie te vormen voor de arbeiders-klasse in de worsteling, die zij voert om zich van het kapitaal vrij te maken? 2o. Hoe kunnen de arbeiders-klassen voor haar emancipatie gebruik maken van het crediet, dat zij aan de ‘bourgeoisie’ en aan het gouvernement geven (crediet-vereenigingen - spaar- en volks-banken - onderlinge verzekering, enz.)? 3o. Kunnen de pogingen, die nu aangewend worden voor de emancipatie van den vierden stand, niet het resultaat hebben een vijfden stand te scheppen, wiens toestand nog ellendiger zou zijn (mutualiteit - equivalentie der functies - solidariteit, enz.)? 4o. Over questies van arbeid - machines - verkorting van den arbeids-dag - werkeloosheid - werkstakingen, enz. 5o. Over de sociale functies van man en vrouw - over de opvoeding der kinderen - over integraal onderwijs - over fonografie, enz. 6o. Bepaling en taak van den Staat - openbare diensten, vervoer en circulatie - collectieve en individueele belangen. 7o. Over de noodzakelijkheid van politieke vrijheid voor de arbeiders. 8o. Over een adres aan het ‘Congrès de la Paix’ dat te Genève ging vergaderenGa naar voetnoot3). | |
[pagina 445]
| |
Terwijl enkele dier punten, bijv. het tweede, een zuiveren Proudhonistischen oorsprong hadden, en ook in dien geest werden opgelost, boden de meesten dier onderwerpen een aanleiding om de verschillende bezwaren, die de volgelingen van Marx tegen het mutualisme koesterden, uitéén te zetten. Er kwam dan rumoer, splitsing en gisting in de vergadering. De mutuellisten hadden als 't ware een vóórgevoel, dat er een leer in aantocht was die hun theorie zou overvleugelen. Het kwam 't eerst uit op Donderdag 5 September, toen de derde questie werd behandeld. Het rapport der commissie over die questie resumeerde zich vooral in een beoordeeling der coöperatieve beweging, die de strekking zou kunnen hebben een stand te scheppen tusschen de ‘bourgeoisie’ en het eigenlijke proletariaat, en daardoor dat proletariaat nog ellendiger zou maken dan vroeger het geval was. Om dat kwaad te ontwijken was de uitweg deze: dat al de coöperatieve genootschappen er niet op uit moesten zijn om winsten te maken, maar volkomen gebaseerd moesten worden op het beginsel der mutualiteit. ‘Pour obvier à ce danger (het eventueel opkomen van een vijfden nog ellendiger stand) le congrès pense - aldus luidde de tweede conclusie van het commissoriaal rapport - qu'il est nécessaire que le prolétariat se convainque bien de cette idée: que la transformation sociale ne pourra s'opérer d'une manière radicale et définitive que par des moyens agissant sur l'ensemble de la société et conformes à la réciprocité et à la justice’. Op die conclusie stelde nu de Paepe het amendement, dat men verschillende van die middelen in studie zou nemen, en onder die middelen noemde hij de vervorming der circulatie-banken tot ‘banques de crédit gratuit’, het brengen van den grond in den collectieven eigendom der maatschappij, het afschaffen der intestaat-erfenissen binnen zekere graden van bloedverwantschap, een belasting op de erfenissen in de zij-linie, enz. enz. Tegen die woorden ‘het brengen van den grond in den collectieven eigendom der maatschappij’ begon de oppositie, geleid door Tolain en Chemalé. De Paepe verdedigde zijn denkbeeld. Hij zeide nog steeds mutuellist te zijn (‘j'appartiens comme les citoyens Tolain et Chemalé au socialisme mutuelliste, qui veut réaliser dans toutes les transactions des hommes le principe de réciprocité’) maar hij meende dat het collectieve eigendom van den grond hiermede te rijmen was. De grond moest aan allen toebehooren, wijl die grond geen product der menschen was. Tolain behield echter het veld. Hij stelde voor het amendement van de Paepe te schrappen, en het congres deed dat met 27 tegen 11 stemmen der gedelegeerden; de Paepe kondigde echter dadelijk aan, dat hij het punt op een volgend congres weder ter-sprake zou brengen. De storm scheen dus bezworen, doch telkens kwamen de botsingen tusschen de twee socialistische scholen toch weder op dit congres van Lausanne voor den dag. Bijvoorbeeld bij de behandeling van de zesde questie: de rol van den Staat. Men omschreef in de ontwerp- | |
[pagina 446]
| |
conclusie der commissie de taak van den Staat, als daarin bestaande om strikt te voltrekken, de wetten die door de burgers waren aangenomen en erkend, en verklaarde voorts ‘dat de pogingen der natie moesten strekken om den Staat eigenaar te maken van de vervoermiddelen en van de circulatie, ten-einde het machtig monopolie der groote maatschappijen te breken.’ Maar de Paepe deed opmerken, dat men zóó op weg was hem gelijk te geven. Door aan den Staat de organisatie van spoorwegen, kanalen, mijnen en openbare diensten te verleenen, sprak men de collectiviteit uit van den ‘sous-sol’; de Paepe nu wilde die collectiviteit op den geheelen grond toepassen. Wederom ontbrandde de twist. Opmerkelijk was de kreet van Coullery, wijl zij de kern der questie raakte zooals Marx ze begreep. Hij riep uit: Wanneer men van den grond een collectieven eigendom wil maken, waarom wordt die theorie dan niet uitgebreid tot alle arbeids-instrumenten? Ik voor mij-zelven acht, dat op die wijze het individu wordt verlaagd en wenschte liever dood te zijn’. Belangrijk was nog op dit congres de beslissing over de zevende questie, die men eenigszins na tegenspraak nam, te weten: dat de sociale emancipatie der arbeiders niet af te scheiden was van hun staatkundige emancipatie, en dat de vestiging der politieke vrijheden een eerste maatregel van absolute noodwendigheid was. Verder trok de aandacht de behandeling van het achtste punt, namelijk: het voorstel om een adres te zenden aan het ‘Congrès de la Paix’ dat te Genève ging vergaderen. Dat congres, vooral uit vertegenwoordigers der ‘bourgeoisie’ bestaande, richtte zich tegen de staande legers. Doch de Paepe merkte op: ‘zoolang er klassen in de maatschappij zijn, zal er oorlog wezen: de wezenlijke reden van den oorlog zit niet in de staande legers, maar daarin, dat de economische en dus ook politieke wereld haar evenwicht mist.’ In dien zin, inzooverre als de adhaesie der Internationale slechts een voorwaardelijke beteekenis kon hebben, en alles ondergeschikt was aan de wijziging der sociale organisatie, werd een conclusie aangenomen. Zonderling samentreffen! Op dat Vredes-Congres te Genève - het heette eigenlijk de Vredes- en vrijheids-liga - was aanwezig de man, die straks lid zou worden van de Internationale, en die tegenover Marx in die Internationale zou opstaan als de meest massieve en vulcanische vertegenwoordiger van het anarchisme van de daad, de man, van wien Proudhon slechts de voorlooper was geweest, wij noemen Michael Bakounin.
Het derde Congres der Internationale had plaats te Brussel van 6 tot 13 September 1868Ga naar voetnoot1). De zaak van de Internatio- | |
[pagina 447]
| |
nale was in dien tijd onder de arbeiders vooruitgegaan. Het denkbeeld van den klassen-strijd was in de verschillende landen in vruchtbare aarde gevallen. Overal begon het te gisten in de arbeiders-wereld. Hier en dáár vingen de arbeiders aan zich te organiseeren. Elders braken reeds in 't wilde werkstakingen uit. De regeeringen beraamden maatregelen om zich te weren en tot repressie over te gaan. De rapporten zoowel van den Generalen Raad als van de gedelegeerden der secties wezen dadelijk te Brussel op die feiten. Vooral had de aandacht getrokken het proces, dat de Napoleontische regeering van Frankrijk in Maart tot Juni 1868 de Internationale aandeed, waardoor zij de Internationale in Frankrijk meende te kunnen vernietigenGa naar voetnoot1). Voorts sprak men veel over de gebeurtenissen van Charleroi, waar de Belgische regeering haar soldaten tegen de mijnarbeiders in 't vuur had gebracht. Op het congres-zelf waren negen questies aan de orde gesteld: 1o. de questie van den oorlog; 2o. de questie der werkstakingen; 3o. de questies der machines; 4o. de questie van het onderwijs; 5o. de questie van het crediet; 6o. de questie van den eigendom; 7o. de questie der arbeids-uren; 8o. de questie van de coöperatie; 9o. de questie der ‘cahiers de travail.’ Marx-zelf - hoewel op het vorige congres met de overige in functie zijnde leden van den Generalen Raad herkozen - was ook ditmaal nog niet tegenwoordig. De invloed van zijn leer en denkbeelden was echter wassende. Het collectivisme, dat op de vorige congressen nog het onderspit delfde tegenover het mutuellisme, vierde op het Brusselsche Congres, bij de bespreking van de questie van den eigendom, voor het eerst onder die gedelegeerden van den arbeid een triomf. Van uit het standpunt van Marx, dat wij hier op 't oog hebben, is dan ook de discussie van die zesde questie de kern van het congres. In 't algemeen werd de naam van Marx als leider bij uitnemendheid op dit congres meer en meer genoemd. Hoorde men vroeger slechts Proudhon citeeren, nu viel die eer meer opzettelijk te-beurt aan Marx. Bij de discussie | |
[pagina 448]
| |
over de derde questie (die der machines) las reeds LesznerGa naar voetnoot1) (Duitsch afgevaardigde uit Londen) uittreksels voor uit het boek van Marx, ‘Das Kapital,’ ten vorige jare verschenen, om het vraagstuk der machines in den geest van Marx te doen beslissen, hetgeen hem gelukte. In de administratieve zitting van Vrijdag 11 September 1868 bevalen de Duitsche gedelegeerden het groote werk van Marx aan hun mede-afgevaardigden meer bijzonder en uitvoerig aan. Zij deden het bepaalde voorstel, dat ieder gedelegeerde dat boek, waarin, volgens hen, voor het eerst de leer van het kapitaal wetenschappelijk was ontleed, zou bestudeeren. Dit voorstel viel samen met besluiten van Duitsche socialistische congressen van Hamburg, Neurenberg, waar hetzelfde oordeel werd vernomen. Op het congres-zelf te Brussel kwam de strijd tusschen de richting van Proudhon en van Marx tot een soort vóórpostengevecht, bij gelegenheid van de behandeling der vijfde questie: de questie van het onderling crediet onder de arbeiders. Fransche en vooral Belgische gedelegeerden (o.a. Fontaine) waren op dit stuk geheel en al doordrongen van de gedachten van Proudhon, en baseerden hun conclusiën op het denkbeeld om te vestigen ‘une banque mutuelle d'échange à prix de revient’. Hiertegen kwamen nu de Duitschers op. Vooral Eccarius uit Londen, die het meest met Marx vertrouwd was, bestreed ten-sterkste het idee van Proudhon; hij (Eccarius) spiegelde vóór, dat men, indien men iets wilde uitrichten, de circulatie-banken in de verschillende Staten moest vervormen tot nationale banken; de Staat moest de werkzaamheid der banken op zich nemen, gelijk de Staat thans post en telegrafie verzorgde. Toen daarop Tolain zijn Fransche vrienden te-hulp kwam en in 't algemeen nog Prondhons inzichten verheerlijkte, trad een der oude kampioenen van het vroegere Duitsche socialisme, die in 1863 ook ter-hulp was gekomen aan Lassalle: Moses Hess,Ga naar voetnoot2) naar voren, om uitdrukkelijk nog eens te herinneren, hoe reeds vóór 1848 Marx tegen de denkbeelden van Proudhon was ten-strijde getogen, en hoe hij in zijn boek: ‘Misère de la Philosophie’ van 1847 de geheele theorie van Proudhon had omvèrgeworpen. De krachtige stooten dier Duitschers bewerkten, dat, na een vriendelijke buiging voor de Fransche leden, de questie zelve naar een volgend congres werd gezonden en dus verdaagd. De eigenlijke veldslag, die ten-voordeele van Marx besliste, werd echter geleverd bij de zesde questie over den eigendom van den grond. César de Paepe loste hier het woord in, dat hij op het vorig congres van Lausanne had doen hooren. Hij deed zijn voorstel over de wettigheid der socialisatie van den grond-eigendom. Het was een breed rapport, dat vooral punt voor punt de vroegere betoogen van Proudhon over die questie ontleedde en | |
[pagina 449]
| |
critiseerde. Juist uit de onvolledigheid der argumenten van Proudhon putte hij zijn bewijsvoering. De grootere behoefte aan voeding leidde tot grootere productie, dus tot exploitatie van den landbouw in 't groot. De behoefte aan gelijkheid der menschen voerde tot mede-eigendom van alle menschen aan den grond. Beide doeleinden konden alleen worden nagestreefd op den weg der synthese. En die synthese was hier het collective grond-eigendom, een beweging, die evenwijdig liep met de vervanging van de kleine industrie door de groote en met de behoefte die de arbeiders gevoelden aan onderlinge waarborgen (Fouriers garantisme). Hoe echter dien collectieven eigendom aan den grond te vestigen? Men had hier de keus tusschen een elementaire wijze, door den grond aan landbouw-associaties te concedeeren, of door op radicale wijze, het Slavisch idee van Herzen en Bakounin volgende, den grond aan de geheele maatschappij in haar verschillende formaties, te beginnen met de gemeente, over te geven. César de Paepe-zelf helde over tot de tweede wijze. Wel was hier het gevaar, dat men den Staat in zijn verschillende gradatiën te veel macht gaf, een te autocratischen Staat schiep, maar (zeide de Paepe) men denke zich niet den Staat, zoo als hij tegenwoordig is, niet den politieken Staat, maar een anderen economischen Staat, orgaan der gansche volledige maatschappijGa naar voetnoot1). - Tegen het geharnaste betoog kwamen nu al de Proudhonisten hun lans-stooten richten. Het werd een geweldige strijd. Tolain vooral trad in het krijt voor het individueel eigendom. Wij verdedigen - zóó sprak hij - niet de tegenwoordige organisatie van het particulier eigendom; integendeel, wij wenschen de voorwaarden daarvan te veranderen, en de gevolgen meer algemeen te maken, maar in beginsel streven wij naar een uitbreiding van het ‘ik,’ en in den collectieven eigendom zien wij daarentegen een vermindering en verkleining van het individu. Alles moet strekken tot waarborg der individueele vrijheid, die door middel der federatie er toe geraken kan om het algemeen belang te dienen. Doch de verhoudingen van ieder burger sluiten zekere plichten in, die aan allen gemeen zijn, en het is daarom, dat wij als eigendom der collectiviteit beschouwen de openbare diensten: als kanalen, mijnen, spoorwegen, enz. enz. Bij de collectieve organisatie, zooals de Paepe ze voorstaat, vreest Tolain voor het ijzeren juk der tucht, voor het dwingend gareel der hiëarchie. De strijd werd nu feller en feller. Het wezen van geheel het communisme kwam ter-sprake. De hartstochten werden opgewekt. Het noemen van den naam Proudhon begon reeds over en weder tumult te verwekken. Ten-slotte werden echter de voorstellen van de Paepe aangenomen, zij het met een niet al te sterke meerderheid, daar een groot getal der leden zich van stemming onthield. Daarmede was de slag voor Marx | |
[pagina 450]
| |
gewonnenGa naar voetnoot1). Hij had thans voorloopig verkregen, wat hij bij de stichting der Internationale bedoelde, het steunpunt, om al de arbeiders van Europa allengs op te nemen tot de belijdenis van één leer en van één overtuiging: het socialistisch collectivistisch dogma, dat hij in zijn wetenschappelijke werken als stelsel ontwikkelde. Al was dus de definitieve beslissing nog verre van éénstemmig en derhalve waarlijk nog niet voor-goed in de Internationale verkregen, zoo was echter de richting van den stroom op het Brusselsch congres meer en meer in den geest van Marx. Bij verschillende besluiten kwam dit uit. In de questie der werkstakingen werd duidelijk geformuleerd: ‘dat de werkstaking geen middel was om den arbeider volledig te bevrijden, maar dat zij dikwijls een noodzakelijkheid was in den tegenwoordigen toestand van den strijd tusschen arbeid en kapitaal’. In de questie der machines stond op den vóórgrond de beschouwing: dat de machine eerst dàn haar weldadigen invloed zou hebben, als zij niet meer uitsluitend het werktuig was van den kapitalist, maar door een billijker organisatie onder de heerschappij der arbeiders kwam. - Overigens bakende het Brusselsche congres nog zijn houding af tegenover het zoogenaamd Vredes-congres, dat te Bern vergaderde. Het congres te Brussel bleef de stelling handhaven, dat de wezenlijke oorzaak van den oorlog in de sociale instellingen te zoeken wasGa naar voetnoot2). Wel werden dus nog van-wege de Internationale naar Bern gedelegeerden gezonden, maar met de uitdrukkelijke verklaring, dat de Internationale niet geloofde aan het recht van bestaan van een Vredes-liga, nu eenmaal de Internationale bestond; de leden van die ‘liga’ werden dus opgewekt om leden te worden van een of andere sectie der Internationale. Dit besluit was uit het oogpunt van Marx van eenig belang. Bakounin, die van deze Vredes-liga een hefboom voor zijn ideeën wilde maken, was in Juli 1868 lid der centrale sectie van de Internationale te Genève geworden. Hij werkte thans om een samengaan van Internationale en Vredes-liga tot stand te brengen Hoewel zelf niet te Brussel kunnende komen, had hij door de Paepe een brief met broederlijke groeten aan het Brusselsche congres doen overbrengen, en had hij voorts een programma der Russische socialistische democraten aan het congres doen toekomen, waarvan de voornaamste punten waren: afschaffing van het erfelijk eigendom, volledige gelijkstelling van man en vrouw met afschaffing van het huwelijk, en bepaling dat elke politieke organisatie in het vervolg niet anders meer mocht zijn dan een vrije federatie van vrije associaties op landbouw- of industrieel terrein. Het was een vertoon van de vlag der anarchie. Het congres te Brussel ging daarop niet in. Daarentegen ontving het congres met zekere voldoening een mededeeling der juist in | |
[pagina 451]
| |
die dagen ook te Neurenberg zetelende algemeene vergadering van het Duitsche ‘Arbeiterverein’. Dat ‘Arbeiterverein’ deelde mede, dat het eerste punt op zijn agenda was het voorstel om zich aan te sluiten bij de Internationale, en de voorzitter der partij van Lassalle, von Schweitzer, voegde daarbij een schrijven, dat hij na de sluiting der vergadering te Neurenberg nog hoopte op het congres te Brussel te kunnen komenGa naar voetnoot1). Zóó scheen de gang der Internationale allengs te beantwoorden aan de hoop en het plan van Marx. Hij verdubbelde zijn werkzaamheid. De Generale Raad, die nog steeds te Londen gevestigd bleef en van personeel niet veranderde, vaardigde instructie op instructie uitGa naar voetnoot2), en riep, - overeenkomstig de wenschen van het Brusselsche congres - de nieuwe algemeene vergadering voor 1869 te Bazel bijéén.
Dáár te Bazel, waar het vierde Congres van 5-12 September 1869 zijn zittingen hieldGa naar voetnoot3), meende Marx nog altijd niet zelf te moeten komen. Daarentegen verscheen wel de man, die meer en meer als zijn tegenstander bij uitnemendheid oprees: Michael Bakounin. Thans schaarde deze Rus zich nog eenigszins aan de zijde van Marx, doch Marx zou al dadelijk, bij de eerste berichten van het congres, gewaar worden, dat in dien Bakounin een woeste vijandige kracht stak, die hem vrij wat meer zorgen zou baren dan ooit de thans doode Proudhon hem had berokkendGa naar voetnoot4). De revolutionnaire anarchist vertoonde het hoofd, en dat hoofd zou de Medusa-kop blijken voor de Internationale. Voorloopig scheen alles rustig nog te loopen, maar aan het scherpe oog van Marx werd 't duidelijk, dat allerlei nieuwe vraagteekens tergend voor hem gingen staan. | |
[pagina 452]
| |
Het Bazelsche congres behandelde slechts drie onderwerpen: het vraagstuk van den grond-eigendom, dat van het erfrecht, en dat der weêrstands-kassen zooals de ‘trade-unions’ die bezaten. Na de tegenkanting, die de oplossing van het probleem van den grond-eigendom bij een belangrijke minderheid der gedelegeerden had ondervonden, was het niet meer dan natuurlijk, dat deze questie nog eens vóór een congres werd gebracht. Ditmaal werden de volgende twee ontwerp-besluiten in discussie genomen: 1o. ‘het congres verklaart, dat de maatschappij het recht heeft den individueelen grond-eigendom af te schaffen en den grond in de gemeenschap te brengen; 2o. het congres verklaart tevens dat het een noodzakelijkheid is den grond in collectieven eigendom te brengen. Ook nu stonden de vroegere tegenstanders tegenover elkander. De Paepe gaf weder een breed en magistraal verslag ten-voordeele der resoluties. Hij besprak thans ook de wegen en middelen om het individueel grond-eigendom tot collectief eigendom te maken. Hij stond stil bij de middelen, die de baron de ColinsGa naar voetnoot1) en zijn school had voorgeslagen: de mannen die zich nog stelden op het standpunt van een sociale liquidatie in der minne. De Paepe gaf echter toe, dat het wel tot een geforceerde liquidatie zou moeten komen. Het proletariaat zal dwingen door de kracht van het cijfer en door de kracht van het idee. Nu reeds vormden de zoogenaamde ‘trade-unions’ met haar weêrstands-kassen in veel landen een Staat in den Staat; zij konden wel eens in deze questie de leiding in handen nemen, maatregelen en overgangs-maatregelen toepassen. Naar die overgangs-maatregelen verwees hij ten-slotte. Dit eenigszins doctrinaire betoog vond op 't congres een welwillend gehoor, zij het dat de vroegere tegenstanders - wij noemen Tolain en Chemalé, bijgestaan ditmaal door Langlois, Proudhons ouden vriend - hun oppositie niet opgavenGa naar voetnoot2). Doch iets geheel nieuws was het ingrijpen in deze discussie door Michael Bakounin. Men hoorde ineens een forscher, wilder toon dan tot nu toe was vernomen. Ook hij was natuurlijk vóór den collectieven eigendom, maar hij nam die collectiviteit slechts aan als basis voor de ontwikkeling van het individu. En wat de toepassing betreft, zoo kende hij geen anderen uitweg dan sociale liquidatie, en die sociale liquidatie beteekende, volgens hem, afschaffing door geweld van den politieken en juridischen Staat. Alle nationale Staten moesten vernietigd worden, en op hun ruïnes moest oprijzen de bouw van een internationale maatschappij van millioenen arbeiders. ‘Laat ons - zóó riep hij uit - den moed niet opgeven, wijl ons denkbeeld nog door weinigen gedeeld wordt: de intelligente min- | |
[pagina 453]
| |
derheid stelt altijd de wet’. De aanhangers van Marx zagen dadelijk het gevaar. Vooral Eccarius richtte zich terstond tegen de geweld-theorie van Bakounin en tegen zijn afkeer van den Staat: de Staat was niet altijd een Staat als der Napoleons. Bakounin had als besten helper en bondgenoot den ‘rooden’ Albert Richard uit Lyon. Het werd een woedende kamp der ideeën. J. Ph. Becker en Leszner namen het nog op voor de gedachte van Marx. De Paepe mocht dan ook zijn resoluties zien aannemen: het eerste voorstel werd met 54 tegen 4 stemmen aangenomen, terwijl 13 stemmen zich onthielden; het tweede verwierf 53 stemmen tegen 8, terwijl 10 zich onthielden. Marx's collectivisme had dus volkomen de zege behaald over Proudhons mutuellisme. Doch Bakounin had zich getoond en aan Marx laten zien, dat het socialisme toch niet onverdeeld zich aan de stelselmatige dogmatiek van den Duitschen meester zou onderwerpen. Bij het behandelen van het tweede punt van dit Bazelsch congres zou Bakounin verder gaan, en als met den vinger aanwijzen, dat er reeds tweestrijd was tusschen den Generalen Raad en het congres. Het betrof de questie van het erfrecht. Zeer tegen den zin van MarxGa naar voetnoot1) was deze questie aan de orde gesteld. Marx noemde dat voorstel der afschaffing van het erfrecht een ‘vieillerie Saint-Simonienne’. Toen dan ook op het congres ter-sprake kwam de volledige en radicale afschaffing van het erfrecht, als een der onontbeerlijkste voorwaarden der vrijmaking van den arbeid, hoorde men onmiddellijk het rapport van den Generalen Raad, dat blijkbaar door Marx was gesteld. Het behandelde de volgende vier punten: 1. - Allereerst betoogde het, dat het erfrecht slechts in zooverre een maatschappelijk belang was, als het aan den erfgenaam de macht liet, die de afgestorvene gedurende zijn leven bezat, om zich, door middel van zijn eigendom, het product van den arbeid van een ander over te dragen. De aarde gaf hem door de grond-rente dat product van het werk van een ander. Het kapitaal gaf hem datzelfde door 't profljt en den interest. Het erfrecht creëerde dus niet de bevoegdheid om het product van den éénen mensch over te dragen in den zak van den anderen; het was geen oorzaak slechts een gevolg: een juridische consequentie van de tegenwoordige economische organisatie der maatschappij gebaseerd op den individueelen eigendom der middelen van productie. Zóó was het recht om slaven te erven niet de oorzaak der slavernij; neen, de slavernij was de oorzaak van dit soort erfrecht. 2. - Waarover wij echter hier op het congres te debatteeren en te beslissen hebben - zóó ging het rapport voort - is over de oorzaak en niet over het gevolg, over de basis en niet over | |
[pagina 454]
| |
den juridischen bouw die zich daarop verheft. Onderstellen wij, dat de productie-middelen in socialen eigendom zouden zijn gekomen, in plaats van individueel eigendom te wezen, dan zou het erfrecht, in zooverre het van sociaal belang is, van-zelf zijn opgehouden, omdat een mensch aan zijn erfgenamen, na zijn dood, slechts kon nalaten wat hij-zelf bij zijn leven bezat. Ons hoofddoel moet dus zijn die instellingen te vernietigen, welke aan eenige individuen, gedurende hun leven, de economische macht geven, om zich de vrucht van den arbeid van anderen toe te eigenen. Het verdwijnen van het erfrecht zal het natuurlijk resultaat zijn van een maatschappelijke vervorming, die den individueelen eigendom der productie-middelen afschaft. Maar de afschaffing van het erfrecht kan niet het uitgangs-punt zijn van een dergelijke sociale transformatie. 3. - Het was - aldus vervolgde 't rapport - een groote dwaling die de Saint-Simonisten begingen, om het erfrecht niet als legaal gevolg, maar als economische oorzaak der sociale evolutie te willen beschouwen. Dit belette hun niet, om, in hun plan van de maatschappij den individueelen eigendom op grond en andere productie-werktuigen te bestendigen; zij het dan ook als tijdelijken en electieven eigendom, maar toch altijd als individueelen eigendom. Afschaffing van het erfrecht als uitgangs-punt te nemen is even ongerijmd als de wetten van vraag en aanbod te willen afschaffen, met behoud van den tegenwoordigen toestand der ruil-voorwaarden. 4. - Door de wetten van het erfrecht te behandelen - dus eindigde het rapport - onderstellen wij derhalve noodwendig, dat het individueel eigendom op de productie-middelen blijft bestaan. Elke maatregel daaromtrent kan dus slechts betrekking hebben op een sociale overgangs-periode. Het is een deel van andere transitoire maatregelen. De transitoire maatregelen voor het erfrecht kunnen slechts de volgende zijn: a. uitbreiding der belasting op 't erfrecht, b. beperking van het recht van testeeren. Tegen dit rapport van den Generalen Raad verhieven zich nu allerlei stemmen. Niemand sprak echter zoo scherp als Bakounin. ‘Wij - zóó riep hij uit - nemen als uitgangs-punt het heden en dat heden willen wij opheffen. In de historie gaat het feit vóór het recht. Begin met het bestaande omvèr te gooien, begin met de practijk. Moeielijk zal het wellicht gaan met betrekking tot de boeren, doch voorwaarts te gaan zonder om te zien is de leus’. Te-vergeefs poogden Eccarius en Liebknecht in den geest van Marx te werken. Toen het op stemmen aankwam, bleek het, dat de denkbeelden van den Generalen Raad met 37 tegen 19 stemmen waren verworpen, terwijl zes stemmen zich onthielden. Bakounin was hier de meesterGa naar voetnoot1). De behandeling der derde questie: die der weêrstands-kassen, bood, na het stormachtig debat over het erfrecht, niet hetzelfde belang. Het was een poging, om de organisatie der ‘trade-unions’ voor de werklieden te vestigen, te vervormen, en voorts een in- | |
[pagina 455]
| |
ternationale verbinding tusschen al de kassen dier vereenigingen over al de landen tot stand te brengen. Zulk een verband zou dan tevens een oefenschool zijn voor de werkmans-vertegen-woordiging der toekomst. De volgende generatie zou die hoogere sociale organisatie beleven. De voorstellen daaromtrent werden éénstemmig aangenomen. Opmerkelijk was hierbij slechts dit ééne: dat de gedachte der coöperatie, op de vroegere congressen voorgestaan, thans geheel verdweenGa naar voetnoot1).
De voorzitter van het Bazelsche congres sloot de werkzaamheden met de verklaring, dat de Internationale een macht was gewordenGa naar voetnoot2). Toch viel 't uit het oogpunt van Marx te betwijfelen, of die macht cohaesie genoeg zou blijven bezitten. Het anarchisme was als een wig binnengedrongen. Zelfs bij de administratieve besluiten was dit eenigszins merkbaar. Eén der nieuwe bepalingen luidde: dat het congres alle secties en alle met de Internationale verbonden arbeiders-vereenigingen aanbeval, om overal in haar midden het presidiaat af te schaffen. Hoe dit zij, Marx moest waken om zijn schepping: het bindend centraal orgaan van alle werklieden, te beschermen en te bevestigen. Bakounin, die te Genève zoo-even zijn ‘alliance de la Démocratie socialiste’ had gesticht, maakte zich gereed, om, steunende op die ‘alliantie’, daarmede in de vesting der Internationale binnen te dringen en den staf van Marx te overrompelenGa naar voetnoot3). En intusschen brak de groote oorlog tusschen Duitschland en Frankrijk in Juli 1870 uit. In een soort overmoed had men op het Bazelsch congres aan Parijs gedacht, als plaats van samenkomst voor het volgend jaarlijksch congres van September 1870. Men meende teekenen te zien, dat de val van het Napoleontisch keizerrijk en de vestiging van een sociale republiek in Frankrijk aanstaande kon zijn. Inderdaad had men zich wat het eerste punt betreft niet vergist. Het keizerrijk viel te Sedan. Doch in Mei 1870 was dit alles nog niet scherp te voorzien, en daar de regeering van Napoleon III reeds maatregelen nam tegen een te Parijs bijéén te komen congres, schreef Liebknecht den 6 Mei 1870 van uit Leipzig aan het bestuur der sociaal-democratische Duitsche arbeiderspartij, dat in nauwe verbinding stond met den Generalen | |
[pagina 456]
| |
Raad der Internationale te Londen, of men toch niet te Mainz in plaats van te Parijs het congres zou kunnen houden. De Generale Raad volgde dien wenk, maakte van zijn recht van samenroeping gebruik, en beriep bij circulaire van 12 Juli 1870 het congres naar Mainz. Gelijktijdig deed de Raad het voorstel den zetel van uit Londen te verleggen, in welk voorstel de verschillende federaties der Internationale niet traden. Eenige dagen na de circulaire brak echter de oorlog tusschen Frankrijk en Duitschland uit. Het congres werd dus vooreerst onmogelijk. Het was een booze tijd voor Europa - en ook voor de Internationale, zooals Marx zich die had gedacht. Wat werd er van den broeder-band van alle arbeiders in de wereld, allereerst van de samenwerking van Duitsche en Fransche proletariërs, nu zij door de regeeringen, tegen elkander, onder het gebulder der kanonnen, in het vuur werden gebracht? Bij de ontzettende uitbarsting van nationalen haat scheen de klassen-strijd verflauwd. De locale haat werd zóó sterk aangeblazen, dat de broederschap der arbeiders, afgescheiden van het nationaliteits-begrip, iets zeer bleeks en mats geleek. De adressen van den Generalen Raad aan de leden der Internationale van 23 Juli en van 9 September 1870, die een beroep deden op het gevoel van éénheid der arbeiders, bleven zonder echo. Aan den anderen kant was, toen de strijd op het slagveld was beslist, bij de ontketende passies der massa's, het netwerk der organisatie van de Internationale te zwak, om het streven der werklieden in één vaste richting: dien van Marx en zijn vrienden, te leiden. Toen, na het beleg van Parijs, de arbeiders dier wereld-stad als uit een droom ontwaakten, en bij het uitéénvallen van den Staat zich tot een autonome gemeente wilden vormen, drongen in hun borst allerlei anarchistische denkbeelden. Gedachten van Proudhon, straks van BakouninGa naar voetnoot1) dreven de arbeiders in Frankrijk voort. De wilde revolutionnaire leiders kregen onder de werklieden den boventoon. De sociale elementen gingen te Parijs aan het gisten en koken. In de Commune sloegen de vlammen uit. De doctrine der Internationale van Marx had inderdaad, wanneer men alles nauwkeurig beziet, weinig invloed op de decreten der Commune, toen zij haar dood-strijd vocht. Marx echter begreep van zijn standpunt te-recht - wat ook de geschil-punten mochten zijn - dat zijn plaats thans aan de zijde der commune was, en toen in een geweldig bloed-bad die commune was ondergegaan, schreef hij, 30 Mei 1871, namens den Generalen Raad der Internationale, het vermaarde adres over den burgeroorlog | |
[pagina 457]
| |
in Frankrijk van 1871Ga naar voetnoot1). Het is een zeer gewichtig stuk, dat onder den arbeidenden stand in Europa nog altijd gelezen en overdacht wordt. Na het historisch betoog over het verloop der zaken van Frankrijk onder het derde keizerrijk, toonde hij aan, dat de arbeiders als van-zelf de macht in Parijs zich in den schoot zagen vallen. Zij grepen de Staats-machine. Maar de arbeiders-klasse kon de gereedstaande Staats-machine niet eenvoudig-weg in bezit nemen, en voor haar eigen doeleinden in beweging zetten. Het moest worden en werd ‘een regeering der arbeiders-klasse, het resultaat van den kamp der produceerende klasse tegen de zich toeëigenende klasse, de eindelijk ontdekte politieke vorm, onder welken de economische bevrijding van den arbeid zich kon voltrekken.’ ‘De commune diende als hefboom om de economische grondslagen te verbrijzelen, waarop het bestaan der klassen en daarmede der klassen-heerschappij berust’. - ‘Is éénmaal - zóó redeneerde de commune - de arbeid geëmancipeerd, dan zal ieder mensch een arbeider zijn, en productieve arbeid is geen eigenschap van een klasse meer.’ ‘De commune wilde de onteigening der onteigenaars. Zij wilde het individueele eigendom tot een waarheid maken, door de productie-middelen: den grond en het kapitaal, thans slechts middelen van knechtschap en uitzuiging van den arbeid, tot louter werktuigen van den vrijen en geassociëerden arbeid te vervormen.’ ‘De arbeiders-klasse verlangde geen wonderen van de commune, zij heeft geen utopiën kant en klaar in te voeren bij volks-besluit. Zij weet, dat, om haar eigene bevrijding, en daarmede den hoogeren levens-vorm in het leven te roepen, die vlak tegenover de thans bestaande maatschappij staat, dat zij, de arbeiders-klasse, een langen strijd, een reeks van de geschiedkundige gebeurtenissen moet doorleven, waardoor de menschen evenals de omstandigheden worden veranderd. Zij heeft geen idealen te verwezenlijken; zij heeft enkel de elementen der nieuwe maatschappij vrij te laten, die zich reeds in den schoot der inéénstortende “bourgeois”-maatschappij ontwikkeld hebben.’ ‘Toen nu de Parijsche commune de leiding der revolutie ter-hand nam, toen eenvoudige arbeiders voor het eerst 't waagden, om het regeerings-privilege van hun gewone opperhoofden, de bezittenden, aan te tasten, en onder zware moeielijk-heden hun taak nauwgezet vervulden: - zij deden het voor tractementen, waarvan het hoogste nauwelijks een vijfde was van hetgeen een secretaris van een Londenschen school-raad krijgt: - toen werd de oude wereld woedend op 't zien der roode vlag, die, als symbool der republiek van den arbeid, van het stadhuis woei.’ Toch was het de eerste revolutie, waarin de arbeiders- | |
[pagina 458]
| |
klasse openlijk erkend werd als de éénige klasse, die in staat was tot een maatschappelijk initiatief.’ ‘De commune, ware vertegenwoordigster van alle gezonde elementen der Fransche maatschappij, was als arbeiders-regeering, als de koene kampioen der bevrijding van den arbeid, in den vollen zin van het woord, internationaal. Onder de oogen van het Pruisische leger, dat twee Fransche provinciën bij Duitschland had gevoegd, annexeerde de commune de arbeiders der geheele wereld aan Frankrijk.’ - Nadat Marx voorts alle besluiten der commune, ook het dooden der gijzelaars, heeft verklaard, verontschuldigd en verdedigd, besluit hij zijn geweldig adres met deze woorden: ‘Na Pinksteren 1871 kan er geen vrede, geen wapen-stilstand meer bestaan tusschen de arbeiders van Frankrijk en de toeëigenaars van hun arbeids-voortbrengselen. De ijzeren hand eener gehuurde soldaten-heerschappij mag beide klassen voor eenigen tijd gemeenschappelijk onderdrukken, maar de strijd moet weêr en nog eens uitbreken in steeds grooter evenredigheid, en er kan geen twijfel bestaan wie ten-slotte zal overwinnen, de kleine minderheid der toeëigenaars of de verbazend groote meerderheid der arbeiders. En de Fransche arbeiders zijn slechts de vóórhoede van het geheele moderne proletariaat’. ‘De Internationale associatie der arbeiders is slechts de band, die de meest vooruit-strevende arbeiders in de verschillende landen der beschaafde wereld vereenigt. Waar, en in welke gestalte en onder welke omstandigheid, de klassen-strijd zich ook moge vertoonen, dáár treden van-zelf de leden dezer Associatie op den vóórgrond. Het terrein, waaruit de Internationale naar boven schiet, is de moderne maatschappij-zelve. Zij kan niet nedergestampt worden door nog zoo veel bloedvergieten. Om haar voor-goed te vertrappen, zouden de regeeringen vóór alles de heerschappij van het kapitaal over den arbeid moeten vergruizelen, dat is, de voorwaarde van haar eigen tafel-schuimers-bestaan moeten vernietigen. Het Parijs der arbeiders, met zijn commune, zal eeuwig gevierd worden als de roemvolle vóórbode van een nieuwe maatschappij. De namen zijner martelaren zijn ingegrift in het hart der arbeiders-klasse. Die de commune hebben verdelgd zijn reeds thans door de geschiedenis aan den schand-paal gespijkerd, en alle gebeden van priesters en papen zijn machteloos om hen van dit smadelijk hout te verlossen’. Op deze wijze verbond Marx de zaak der commune aan het lot der Internationale. Toch moest het denkbeeld wel bij hem opkomen, dat hij op die wijze hoog spel speelde en zijn schepping der Internationale in groot gevaar bracht. Het congres van Bazel had reeds getoond, dat de richting van Marx slechts met de uiterste moeite het meer en meer opkomend en opvlammend anarchisme onder dwang kon houden. Wat in de commune vooral Europa ontzet had: het zwaaien van den brand-fakkel, het dooden van gijzelaars, het vernielen om schoon schip te maken, het begieten der paleizen en hun kunstwerken met petroleum om ze sneller in vlammen te doen wegflikkeren, - dit alles was juist het werk van het anarchisme van de daad. Bakounin-zelf schetste zulk een | |
[pagina 459]
| |
vernielings-programma. Was het nog mogelijk, na het veréénzelvigen van commune en Internationale, de Internationale van die woekerplant van het anarchisme los te maken? Het scheen moeielijk. Doch Marx toog aan het werk. Zoodra de politieke toestand van Europa het veroorloofde, riep de Generale Raad een private conferentie van gedelegeerden te Londen bijéén. Een publiek congres was vooreerst onmogelijk, en zou - na de gebeurtenissen der commune - de gedelegeerden van het vasteland slechts, als voorwerpen van wraak-uitoefening, aan de regeering der verschillende Staten hebben aangewezen. Die huishoudelijke conferentie hield haar zittingen te Londen van 17-23 September 1871. Frankrijk kon geen gedelegeerden zenden. In Italië werd de éénige bestaande sectie: die te Napels, door de politie ontbonden. Duitschers en Oostenrijkers waren met andere zaken bezig. Het talrijkst schijnen de Belgen opgekomen te zijn. De besluiten, welke op die conferentie werden genomen, waren geheel en al van administratieven aardGa naar voetnoot1). Het doel was de organisatie van de Internationale te versterken. Al de zeventien uitgevaardigde besluiten hebben daarop betrekking. Wel is waar hechtte de conferentie bij besluit no. 13 haar goedkeuring aan de toevoeging der uitgeweken leiders der commune, die de Generale Raad in zijn midden had opgenomen, maar uitdrukkelijk verzocht de conferentie den Generalen Raad het cijfer der mede-leden, die hij aldus coöpteerde, te beperken, en toe te zien, dat zij niet uitsluitend tot één en dezelfde nationaliteit behoorden. In tegenstelling van Bakounins streven, die het Staats-begrip overal wilde vernietigen en dus van geen politieke bemoeiing der Internationale wilde weten, werd bij besluit no. 9 bepaald, dat ‘in den tegenwoordigen krijgs-toestand der arbeiders-klasse haar economische actie en haar politieke werkzaamheid onafscheidelijk verbonden waren’Ga naar voetnoot2). In landen - zóó bepaalde verder besluit no. 10 - waar de regelmatige organisatie der Internationale door de regeering verhinderd werd, konden de groepen der associatie allerlei andere namen aannemen. Doch met de (anarchistische) samenzwering van Netchajeff in Rusland mocht de Internationale niets te maken hebben, en aan den gedelegeerde Outin werd opgedragen daaromtrent een verslag openbaar te maken Voorts werden de besluiten no. 16 en 17 rechtstreeks tegen Bakounin gericht. De benaming: ‘Alliance de la Démocratie Socialiste’ werd en bleef in de Internationale als die eener groep verboden. Aan de Jura-secties, die, de inblazingen van Bakounin volgende, de bevoegdheid der conferentie hadden betwist, werd de officieele raad gegeven zich aan de bestaande secties der Romaansche federatie aan te sluiten, in allen geval zich aan de orde te onderwerpen. Aldus steunde en schoorde Marx de stelling der Internationale. | |
[pagina 460]
| |
Hij schreef instructies en circulaires om de éénheid onder zijn aanhang te bevorderen. In Juni 1872 deed hij een brochure verschijnen: ‘Les prétendues scissions de l'Internationale’Ga naar voetnoot1) om het toenemen van de scheuring te verminderen. Hij verzekerde zich listig bondgenooten, tot onder de oude volgelingen van Blanqui, die het révolutionnaire machts- en Staats-idee aannamen. En toen alles gereed was, riep de Generale Raad in September 1872 het congres in Den Haag bijéén.
Op dit vijfde congres te 's-Hage zou Marx zijn beslissenden slag tegen het anarchisme leveren. Hij zou met Bakounin en zijn volgelingen in de Internationale handelen, zooals hij in 1850 en 1851 tegenover de fractie Willich-Schapper in den Communistenbond zich had gedragen (zie hierboven pag. 338-341). Het Haagsche congres hield zijn zittingen van 2 tot 7 September 1872Ga naar voetnoot2). Er waren 64 gedelegeerden, waarvan 16 uit Frankrijk, 10 uit Duitschland en 7 uit België. De andere waren over de verschillende andere landen van Europa verdeeld. Doch het hoofdfeit was dat Marx persoonlijk er kwam. Hij woonde het congres bij met zijn vriend Engels en met zijn schoonzoon Paul Lafargue. | |
[pagina 461]
| |
Bakounin daarentegen was niet opgekomen; zijn vrienden Guillaume, Schwitzguébel, Joukowski en de edelhartige jonge graaf Cafiero, vertegenwoordigden zijn ideeën. Reeds dadelijk begon de strijd tusschen Marx en de fractie van Bakounin bij het beoordeelen der geloofs-brieven. De ‘Federalisten’, zooals de leden der fractie van Bakounin zich noemden, voornamelijk bestaande uit Spanjaarden, Belgen en afgevaardigden van de Jura-streek, weerden zich met alle macht om de positie van den Generalen Raad te verzwakken, die enkele min of meer dubieuse secties als secties wilde doen aannemen. Zij werden echter telkens geslagen. De debatten daarover duurden intusschen lang. Eerst op den avond van 4 September was de constitutie van het bureau van 't congres gereed. Ranvier, de porcelein-werker uit Parijs, zou voorzitter zijn. De Generale Raad bracht daarna zijn rapport uit over de gebeurtenissen sinds het Bazelsche congres; een rapport, dat niet anders was dan het vermelden van een lange reeks vervolgingen der regeeringen. Bij de feiten der commune, bij de vervolgings-wet der Internationale door Jules Favre voorgesteld, bij het arrest van het hof van Leipzig van 27 Mei 1872, waarbij Liebknecht en Bebel tot twee jaren vestingstraf werden veroordeeld, werd lang stil gestaan. Doch het rapport hield slechts met moeite de aandacht bezig. Het verleden was verleden; men wachtte de gebeurtenissen die komen zouden. Het eerste groote punt, dat behandeld zou worden, was toch de herziening der statuten der Internationale. Het gold het bestaan en de positie van den Generalen Raad. De Spanjaarden, Belgen en afgevaardigden van de Jura-federatie wilden dien Generalen Raad geheel en al afschaffen: men had geen uitvoerend orgaan noodig - zeiden zij - de enkele federaties konden onder elkander brieven wisselen; politiek was bij-zaak, de strijd tegen het kapitaal hoofdzaak; de tegenwoordige macht van den Generalen Raad was te groot en een gevaar voor de Internationale; een statistisch correspondentie-bureau zou aan alle eischen voldoen; de Generale Raad zou toch nooit de arbeiders op de barricaden voeren; die Raad had tot nu toe nergens een opstand gewekt of georganiseerd, daarentegen had hij overal belemmerend bij elke actie ingewerkt. De Spanjaarden vooral kondigden aan, dat zij, wanneer men den Generalen Raad in zijn tegenwoordige verhoudingen bestendigde, dan uit hun federatie zouden treden en zich autonoom zouden verklaren. De Generale Raad zette tegenover dit alles uitéén, dat, zoolang de reactionnaire ‘bourgeoisie’ zich bleef centraliseeren, een strenge organisatie van het bestuur der Internationale een noodzakelijkheid was. Hij vroeg het recht van schorsing der secties en federaties, met beroep dier secties en federaties op een volgend congres. Met groote meerderheid werd dit alles goedgekeurd, al bewerkte dit een heftig tumult bij de minderheid. De volgelingen van Blanqui gingen bij dit alles samen met Marx. Marx ging nu voorwaarts tegen Bakounin. Het strijdpunt betrof thans het negende besluit der huishoudelijke Londensche | |
[pagina 462]
| |
conferentie van 1871. De aanhangers van Bakounin gaven te kennen, dat zij zich bij dat besluit niet zouden neêrleggen, dat integendeel de Internationale zich van elke politieke actie moest onthouden. Onder levendig rumoer wist de vurige Blanquist dr. Edouard Vaillant echter te doen aannemen, met 20 tegen 13 stemmen, dat de verovering der politieke macht de eerste plicht van het proletariaat bleef. Toen dit beslist was, maakte men zich gereed tot de eigenlijke worsteling. Marx toch had het voornemen aangekondigd, om de zoogenaamde ‘Alliance de la Démocratie Socialiste’, de verbinding die Bakounin als hefboom van zijn invloed in de Internationale gebruikte, voor-goed in den ban te doen. Hij had het voorstel gedaan, om Michael Bakounin als stichter van die ‘Alliance’ uit de Internationale te sluiten, datzelfde uitsluitings-decreet ook over James Guillaume te vellen, en de documenten betreffende die ‘Alliance’ te publiceeren. Dit voorstel werd op den avond van den 7den September in een gesloten administratieve zitting behandeld. Een commissie van vijf leden, in wier handen dit voorstel was geplaatst, bracht het rapport uit om de drie punten goed te keuren. Aan Guillaume, die, begeleid door Adhémar Schwitzguébel, op het congres was, werd gelegenheid gegeven zijn verdediging voor te dragen. Nadat hij ruimschoots van die gelegenheid gebruik had gemaakt, werden tegen 1 uur des nachts de uitsluitings-voorstellen aangenomen. De aanhangers van Bakounin protesteerden en verklaarden dat zij niet in het besluit zouden berusten; dat integendeel de Internationale zich nu tot een secte had gemaakt, en zij tegenover die enge secte de ware Internationale zouden handhaven en vasthoudenGa naar voetnoot1). De scheuring was volbracht. Marx had dit alles voorzienGa naar voetnoot2). Het was zijn eigen toeleg en doel de orthodoxe leer der door hem georganiseerde Internationale voor-goed te laten vaststellen. Het zou een exempel voor de toekomst zijn. In de dogmatiek van het socialisme, zoo als hij die had geformuleerd, was geen plaats voor het anarchisme. Dat anarchisme was niet anders dan de uiterste consequentie van het individualisme, waarop de liberale ‘bourgeoisie’ als 't ware ter-halverwege was blijven staan. Tegenover dit individualisme had hij juist aangegrepen den dwingenden arm der gemeenschap. Aan dien stevigen steun moest men vasthouden. De absolute vrijheid kon slechts ‘destructie’ voortbrengen, en Marx wilde een nieuwe ‘constructie’ der maatschappij. Daarvoor was echter noodig tucht en gezag; en de toepassing dier beide begrippen wilde hij verzekeren. Die constructie te verkrijgen uitsluitend door een beroep op volstrekte persoonlijke zelfstandigheid en op volledige vrijheid van initiatief van een ieder, met den vromen wensch dat al die onafhankelijke personen of groepen elkander dan onderling tot steun zouden zijn, scheen aan Marx | |
[pagina 463]
| |
een droombeeld. De harmonische maatschappij zou, naar zijn inzien, een gevolg zijn van organisatie, van bewuste samenvoeging der velen tot één wils-uiting. Die dat niet inzag behoorde niet tot de keurbende die voor de toekomst moest strijden. Gelijk hij dus vroeger in den Communisten-bond Willich en Schapper had uitgestooten, wierp hij nu Bakounin en de zijnen overboord. Doch hij begreep, dat zijn tweede schepping (de Internationale) éénzelfde lot wachtte, als vroeger aan zijn eerste verbinding (den Communisten-bond) was te-beurt gevallen. Zijn vooruitziende geest zag de Internationale reeds schipbreuk lijden. Trouwens van de meerderheid-zelve, waarmede hij de anarchisten had uitgestooten, was hij niet volkomen zeker. De zoogenaamde ‘Blanquisten’ hadden hem wel geholpen, waar het gold de positie van den Generalen Raad te versterken, en de onafscheidelijkheid der politieke en der economische actie voor de arbeiders te bepleiten, doch zij waren toch eigenlijk slechts een overblijfsel der eerste Fransche revolutie, in 't wezen der zaak revolutionnaire Jacobijnen, te laat geboren zonen der uiterste fractie der conventie! Zij hadden niet hetzelfde oog op de maatschappij als de ware collectivisten. Toen dan ook de positie van den Generalen Raad in beginsel was behouden, deed Marx onmiddellijk het voorstel, om den zetel van den Generalen Raad te verleggen van Londen naar New-York. Hij gaf voor dat denkbeeld allerlei redenen en motieven aan. Vertrouwelijk had hij reeds te kennen gegeven, dat hij-zelf, ter wille zijner wetenschappelijke studiën, uit den Raad met al diens practische bemoeiingen en uitvoerige briefwisseling moest treden. Hij had er op gewezen, dat de Raad te Londen thans tusschen twee vuren zat: den invloed der mannen van de Parijsche commune en de eischen die de Engelsche, op hun standpunt conservatieve, ‘trade-unions’ steeds deden gelden. Verlegging van den zetel was dus noodig, en bij den onzekeren, voor de arbeiders onveiligen toestand van Europa was New-York de éénige plaats, waar de Generalen Raad onbelemmerd kon werken en instructies uitdeelen. Marx en Engels deden hun uiterste best dit alles in het congres ingang te doen vinden. Het kostte hun ontzettend veel moeite. Slechts met drie stemmen meerderheid werd het besluit der verplaatsing genomen. De Blanquisten vertrokken dadelijk na dit resultaatGa naar voetnoot1) en Ranvier gaf ook zijn voorzitters-hamer thans aan een ander, Sorge, overGa naar voetnoot2). Marx zweeg nu. Hij nam den schijn | |
[pagina 464]
| |
aan, alsof werkelijk door die verlegging van den zetel de Internationale steviger in het zadel was gezet. Zijn ware meening heeft hij eerst drie jaren later te-boek gesteld in de (vertrouwelijke) aanteekeningen op het programma der Duitsche sociaal-democratische partij. Aldaar lezen wij deze woorden van Marx: ‘De internationale actie der arbeiders-klassen hangt in geen enkel opzicht van het bestaan der “Internationale Arbeiders-associatie” af. Die Internationale was slechts de eerste poging om voor die beweging een centraal orgaan te scheppen, een poging, welke door den stoot dien zij gaf een blijvend gevolg zou hebben, doch in haar eersten historischen vorm na den val der Parijsche commune niet langer vol te houden wasGa naar voetnoot1)’. Aan de Commune was dus de Internationale, naar het inzicht van Marx, te-gronde gegaan. De elementen der arbeiders-wereld waren, na die uitbarsting te Parijs en het daarop gevolgd bloedbad, niet meer samen te houden in dezen vorm. Trouwens de arbeiders stroomden niet meer toe tot de gelederen. De gansche vereeniging was thans geworden een te klein lichaam met een te groote ziel. Het geleek een molen, waarvan de wieken te forsch voor den romp waren. De arbeiders moesten nog een lange opvoeding ondergaan, moesten over de geheele beschaafde wereld zich nog beter in vaste richting leeren aanéénsluiten, voordat een nieuwe poging in een tweeden historischen vorm kon worden beproefdGa naar voetnoot2). |
|