Den Haag
Het jaar 1956 kenmerkte zich, behalve door geharrewar over geldkwesties, door andere hoog emotionele gebeurtenissen, die de boog steeds verder spanden. De politieke processen tegen Nederlanders in Indonesie wekten ongekende verontwaardiging. 19 April 1956 overleed beklaagde Jungschlaeger in Indonesische gevangenschap. Schmidt die al op 18 december 1953 werd gearresteerd, wachtte nog altijd op berechting.
Ten onrechte heeft men in Djakarta gemeend, dat het vastzetten van gijzelaars Den Haag vrees zou aanjagen of zou imponeren, zodat het de Papoea's eerder los zou laten. Die beruchte politieke processen werkten als een boemerang. In zijn boek ‘Nederland staat terecht in Indonesie’, heeft de journalist H.C. Beynon van dit drama een levendig overzicht gegeven. Ik heb nooit begrepen hoe men zich aan Indonesische zijde zo fataal heeft kunnen verkijken, door zich van het argumenten te blijven bedienen, dat druk uitoefenen op wat men de Nederlandse kruideniers noemde, Den Haag er toe zou kunnen brengen door de knieen te gaan wanneer bijna heilige principes aan de orde waren.
Voor de meesten, hier, bracht de kwestie Nieuw Guinea een diepgeworteld rechtsgevoel in het geding. Men had de Papoea's een belofte gedaan. Punt. Of die belofte juist was, historisch of internationaal politiek een haalbare kaart zou zijn, dat deed verder niet terzake, afspraak was afspraak. Vooral als zij nog zwart op wit stond ook. Dan viel er al helemaal niet aan te tornen. Dit was nu eenmaal ons karakteristiek waar de Indonesiers bij het bepalen van hun politiek al evenmin rekening mee hebben gehouden. Men heeft er in Djakarta uitzonderlijk lang over gedaan om de averechtse uitwerking van allerlei subtiele vormen van chantage, bovendien ten eigen nadele, op te merken. 20 Augustus 1956 eiste de openbare aanklager vijftien jaar gevangenisstraf voor Schmidt. De verdachte zou zich aan subversieve activiteiten hebben schuldig gemaakt. Hij zou onder meer de ondergrondse beweging van ex-kapitein Westerling hebben voortgezet.
Volgens het A.N.P. hoorde Schmidt zijn veroordeling volkomen rustig en als een toonbeeld van zelfbeheersing aan.
10 September 1956 vroeg de verdedigster mevrouw Mieke Bouman, in een pleitrede van vijf en zeventig bladzijden, vrijspraak. Schmidt zelf voegde aan deze fillibuster toe, dat hij