© Huygens ING - Amsterdam. Bronvermelding: Frans Oudejans , 'Meijer, Jan Cornelis (1912-1992)', in Biografisch Woordenboek van Nederland. URL:https://resources.huygens.knaw.nl/bwn1880-2000/lemmata/bwn5/meijer [08-04-2015]
MEIJER, Jan Cornelis (1912-1992)
Meijer, Jan Cornelis, musicus (Amsterdam 1-10-1912 - Amsterdam 8-1-1992). Zoon van Carel Diedrich Meijer, letterzetter, en Pietje Faas. Gehuwd op 21-12-1932 met Johanna Hendrika Nijland (1909-1992). Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 1 dochter geboren. Na echtscheiding (3-11-1942) gehuwd op 25-11-1942 met Hendrika Johanna Pieters (1921-1980). Uit dit huwelijk werd 1 zoon geboren.
Jantje Meijer maakte deel uit van een kinderrijk gezin in de Amsterdamse Jordaan. Met deze volkswijk, waar de armoe van alledag werd verzacht door een sterk saamhorigheidsgevoel, zou hij zijn leven lang een sterke band behouden. Om zijn muzikale aanleg werd de jongen door zijn vader op muziekles gestuurd, en toen hij zes jaar oud was, kreeg hij van een oom een oude harmonica, zoals een accordeon in de Jordaan werd genoemd. Door zijn talent kon Jan moeiteloos allerlei melodieën spelen, zodat de leraar zich beperkte tot de theoretische vorming. Zeven jaar lang, tot zijn dertiende, heeft hij zo les gehad, de ene helft van de tijd spelend op de piano - gehuurd voor een gulden per week - en de andere helft op de accordeon. 'Ik heb geen jeugd gehad', zei hij zelf op latere leeftijd, doelend op de straffe discipline van onderricht en oefenen. Dat hij op een gegeven moment overstapte van piano op accordeon, kwam volgens hem omdat zijn moeder vond dat dit het aangewezen instrument was voor een Jordanees.
Van een bredere opleiding kwam weinig terecht: het bleef voor Meijer bij lagere school. Korte tijd werkte hij als fietsjongen bij een pettenfabriek, maar reeds als veertienjarige werd hij lid van een accordeontrio, dat zich 'Van Dijks Origineele Volendammers' noemde en inderdaad optrad in Volendammer klederdracht. Van toen af was Meijer beroepsmuzikant. In 1928 trad hij toe tot het accordeonkwartet 'Four Serenaders', waarvan de leden een matrozenpak droegen plus een ronde bril zonder glazen. Het kwartet had succes, ook in Duitsland. Er werden zelfs enkele grammofoonplaatopnamen gemaakt, in die tijd een bijzonderheid. Het engagement duurde ruim twee jaar, waarna Johnny Meijer - zoals hij zich voortaan noemde - alleen verderging. Gedwongen te trouwen omdat hij vader zou worden, wilde hij dichter bij huis blijven. Om de kost te verdienen leende hij zich vanaf 1933 voor alles: een optreden als solist in een café en bij bruiloften en partijen of als begeleider van een buitenlandse gast in een theater of nachtclub.
Meijers repertoire bleef lang kleurloos en traditioneel, maar toen halverwege de jaren dertig de swingstijl in de jazz doorbrak, raakte hij hierdoor blijvend beïnvloed. Van grote betekenis waren de VARA-tournees door het land, die de accordeonist in de tweede helft van de jaren dertig maakte met het dansorkest 'De Ramblers'. De leider van deze band, Theo Uden Masman, was gevoelig voor nieuwe ontwikkelingen, zodat hij de swingmuziek een plaats gaf in het repertoire. Meijer bleek hiervoor geschapen, en hij zou er een zeldzame virtuositeit in ontwikkelen.
Los van die tournees bleef Meijer op de oude voet optreden. Eind jaren dertig vormde hij een trio met de broers Ab en Jochem de Molenaar, die niet lang daarna het swing-combo 'The Millers' zouden oprichten. Ook dreef hij enige tijd een café aan de Amsterdamse Nieuwendijk, 'American Palace' genaamd. De zaak liep behoorlijk, maar hij voelde zich te gebonden. Daarom ging Meijer weer, zoals voorheen, optreden waar hij maar werd gevraagd.
Ook tijdens de bezettingsjaren verdiende Meijer de kost met optredens in de Amsterdamse cafés. Zijn spel trok de aandacht van Duitse militairen, maar verzoeken om speciaal voor hen op te treden, wees hij af met de mededeling onder contract te staan bij het café waar hij op dat moment speelde. In 1943 werd Meijer echter gedwongen naar Duitsland te gaan om afleiding te bezorgen aan Nederlanders en anderen die daar in het kader van de Arbeitseinsatz heen waren gevoerd. Maar hij was nauwelijks de grens gepasseerd of hij liet zijn accordeon zogenaamd stukvallen en zei dat reparatie alleen mogelijk was in Amsterdam. Eenmaal terug hervatte hij zijn oude leventje, en de bezetters lieten hem merkwaardig genoeg ongemoeid zijn gang gaan. Van het verbod Engelstalige nummers te spelen trok Meijer zich nooit veel aan, hoewel hij zich tijdens de Duitse bezetting wel beknot voelde, omdat hij niet kon swingen zoals het hem beliefde.
Na de bevrijding bleven de Amsterdamse etablissementen Meijers werkterrein. Een uitzondering hierop vormde een engagement in Zwitserland eind 1946. Hoewel inmiddels hertrouwd en meer en meer honkvast kon Meijer het aanbod moeilijk afwijzen vanwege de verdiensten. Het leidde tot het opnemen van twee plaatkanten in Zürich met medleys uit George Gershwins Rhapsody in blue. De internationale lof die de plaat ten deel viel, bracht de Nederlandse afdeling van de platenmaatschappij Decca ertoe een kwintet te formeren voor nog een serie opnamen. Het Britse muziekblad Melody Maker schreef in 1948 over Meijer: 'Zijn briljante, ritmische improvisaties degraderen enkele van onze eigen swing-accordeonisten tot draaiorgelmuzikanten' (geciteerd in: Palmer, 179).
In het kader van een uitwisselingsprogramma van musici maakte Meijer begin 1950 met succes een tournee door Groot-Brittannië met een sextet. Opeens leek Meijers naam gevestigd, vooral nadat hij in 1951 bij een concours in Parijs - met een werk van J.S. Bach als verplicht stuk - was uitgeroepen tot 'Roi d'Accordéon'. Terug in Nederland werd hij vaste gast in de radiostudio's, al moest hij meestal pretentieloze amusementsmuziek spelen met de ensembles van Tom Erich en van Jan Corduwener. Zelf componeerde hij enkele musettewalsjes en polka's. Het best kwamen zijn bijzondere gaven tot uiting bij plaatopnamen, zoals die van een duet in 1955 met de Britse accordeonist Tito Burns.
Hoewel ook een kritischer publiek Meijer als volwaardig musicus begon te erkennen, deed zich na de jaren vijftig een terugval voor. De muzikale smaak van de jeugd veranderde en traditionele radiogroepen werden afgedankt. Ook de radio bood minder kansen, en de brede belangstelling verdween. Meijer huiverde echter bij de gedachte aan een ander beroep dan musicus. Terugverwezen naar cafés en feesten moest hij zich meer en meer beperken tot populaire meezingers. 'Rotzooi', noemde hij dat repertoire. Toch wist hij zelfs deuntjes als 'De Jordaanwals' een snuifje swing mee te geven. Buiten Nederland werd zijn spel meer gewaardeerd, maar verre reizen schrikten hem af. Toen hij een aanbod kreeg voor een optreden in de Verenigde Staten, liet hij weten daar alleen heen te gaan wanneer de Westertoren meeging.
In de tweede helft van de jaren zestig werkte Meijer geruime tijd in de 'San Remo' bar aan het Rembrandtplein. Hij werd hier op de bas begeleid door zijn zwager Cor Pieters, bekend onder zijn artiestennaam Manke Nelis. Daarna werd 'Shorts of London', aan hetzelfde plein, Meijers nieuwe stek. Hij werkte er met veel minder genoegen, omdat het repertoire hier meer door anderen werd bepaald. Zijn discipline ging achteruit, en hij begon problemen met zijn vingers te krijgen. In tegenstelling tot de meeste accordeonisten speelde Meijer niet op een instrument met toetsen, maar met knoppen: eerst een Marinucci, later een Accordiola. Tijdens het engagement in 'Shorts of London' kwam het tot een definitieve breuk met Manke Nelis, die als zanger populair was geworden.
In september 1980 overleed Meijers tweede echtgenote. Van toen af maakte hij een ontredderde indruk. Hij ging meer drinken, verzorgde zich slecht, kwam afspraken niet na en liep de contracten mis die hij ook voor zijn eigen zelfvertrouwen en zelfrespect nodig had. Want buiten de muziek was voor hem geen bestaan denkbaar. Ook geestelijk takelde hij af, maar hij veerde op bij ieder engagement, hoe bescheiden ook. Voor dit losse werk, dat hij nodig had om zijn AOW aan te vullen, kon hij een beroep doen op de Amsterdamse loodgieter Chris Huissen, die als bassist en chauffeur hand- en spandiensten voor hem verrichtte. Omdat diens echtgenote, de voormalige bejaardenverzorgster Olga Kouseband, zich over Meijer ontfermde - wat hij zich mopperend en tierend liet welgevallen - ging het hem ook persoonlijk beter. Altijd al eigenwijs en nooit zachtzinnig of tactvol, werd hij aan het eind van zijn leven ook steeds achterdochtiger. Eigenlijk vertrouwde hij toen alleen nog zijn hond, die aan zijn voeten lag wanneer hij ergens speelde.
In de periode dat het hem minder ging, werd Meijer als bij toeval ontdekt door de befaamde Amerikaanse saxofonist Archie Shepp. Vol bewondering voor diens virtuoze accordeonspel organiseerde deze een gezamenlijk optreden in Den Haag tijdens het North Sea Jazz Festival van 1982. Diep onder de indruk van elkaars kwaliteiten bedwongen beide musici hun zenuwen met een grote hoeveelheid alcohol. Het concert mislukte faliekant; een voorgenomen plaatopname werd geannuleerd. Daarmee mislukte de door velen met spanning tegemoet geziene confrontatie van twee uiteenlopende muzikale stijlen. Hierna sukkelde de ouder wordende Meijer verder, met nu een dan een uitschieter. Rond zijn 75ste verjaardag in 1987 werd hem een concert in Amsterdam aangeboden. Drie jaar later gaf de directeur van de firma Dureco, Hans Gouweloos, hem de vrije hand om een compactdisc, Body and Soul , vol te spelen met drie favoriete begeleiders. Meijer had toen al een pacemaker. Deze opname betekende in feite zijn afscheid. Wel trad hij in 1991 nog op in het Concertgebouw in een semi-klassiek concert met het Amsterdams Saxophone Quartet. Maar hij was toen al zo verzwakt dat hij uitsluitend zittend kon spelen, de zware accordeon met moeite torsend.
Johnny Meijer was een uitzonderlijk musicus met een fabelachtige techniek, een uniek artiest, wiens tragiek het was dat hij zijn leven lang geen keuze wilde maken tussen enerzijds de kwalitatief hoogstaande jazz, waarin hij zich een meester toonde, en anderzijds de volkse muziek zonder betekenis, die wel een belangrijk deel van zijn broodwinning betekende. De stap naar internationale roem durfde hij niet te zetten. Meijer bleef een Jordanees met heimwee, die de wereld had kunnen veroveren, maar zich nergens elders thuis voelde.
P: Een gedetailleerde discografie 1946-1978 in The Dutch jazz & blues discography, 1916-1980. Onder red. van Wim van Eyle (Utrecht 1981) 149-152. Verder: Swinging Accordeon , Philips 6440169 [LP z.j.]; Blue Skies, Panachord N 2014 (LP 1987); Body and Soul, Dureco 115.4682 (CD 1990); All of Me , NCRV 94.6039 (CD 1994).
L: Tony Palmer, All you need (Bussum 1977) 179-181; Jazz & geïmproviseerde muziek in Nederland . Onder eindred. van W. van Eyle (Utrecht 1978); Rudie Kagie, 'Revival', in Vrij Nederland , 6-6-1987; Ben Haveman, 'De sores van een vergeten accordeon-virtuoos', in de Volkskrant , 18-9-1987; Frans Oudejans, 'Johnny Meijer blijft zichzelf', in Roaring Jazz Crooner Chronicle , 19 (1988) 4 (jan.) 17-18; Nicoline Baartman, 'Zoon en Vader', in de Volkskrant , 12-2-1994; Frans van Leeuwen, 'Johnny Meijer kon ook vlammen in de ''jes'' ', in NRC Handelsblad , 10-5-1994; Herman Openneer, Kid Dynamite. De legende leeft (Amsterdam 1995) 35; Kees C.A.T.M. Wouters, Ongewenschte muziek ('s-Gravenhage 1999). Op 11-4-1994 zond de TROS de televisiedocumentaire Johnny Meijer van John Appel uit. Op 10-5-1994 zond de NOS de televisiedocumentaire De accordeonist van Guus van Waveren uit.
I: The Dutch jazz & blues discography, 1916-1980 . Onder red. van Wim van Eyle (Utrecht 1981) 151.
Frans Oudejans
Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).
Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)Laatst gewijzigd op 08-04-2015