Dutch

edit

Etymology

edit

Compound of been (leg; bone) +‎ afzetting (amputation, sedimentation, accretion). First attested in the 18th century.

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /ˈbeːnˌɑf.zɛ.tɪŋ/
  • Hyphenation: been‧af‧zet‧ting

Noun

edit

beenafzetting f (plural beenafzettingen)

  1. (dated) leg amputation
    • 1919, Nederlandsch tijdschrift voor geneeskunde, Volume 63, Nummer 1, page 582.
      Niet slechts moet de amputatie-stomp van den aanvang af voor atrophie en ankylose door passieve and actieve oefening behoed worden, moet het gebruik van krukken na beenafzetting tot elken prijs vermeden worden en moeten hulp-prothesen hierna zoo spoedig mogelijk verschaft worden en moeten meer dergelijke algemeene regels in acht genomen worden, maar ook moet de wijze van amputeeren zich zoveel mogelijk richten naar de keuze van the prothese.
      Not only should the amputated stump be protected from atrophy and ankylosis from the beginning on by passive and active exercise, should the use of crutches after a leg amputation be avoided at all costs and should auxiliary prostheses be supplied as soon as possible after this and should some other general rules of this kind be observed, but the method of amputation should also be adapted as much as possible to the choise of prosthesis.
    Synonym: beenamputatie
  2. (dated) bone deposition
    • 1864, Wilhelm Carl Fischer, Beknopt leerboek der heelkunde, translated from German by A. Ilcken, Vol. 1, page 207.
      De zak is hetzij gelijkvormig dun, of op sommige plaatsen en ook wel over den geheelen omvang verdikt, bulterig en ruw, door beenafzetting.
      The sack is either evenly thin, or on some locations and also sometimes over the entire length bloated, knobbly and rough, because of bone deposition.
    Synonym: botafzetting